De weg naar algemene mensenliefde 

Door Margarete van den Brink  

De uitdrukking 'Liefde is zo oud als de mensheid' geeft een waarheid weer.

Liefde als warme, verbindende kracht tussen mensen ontstond op het moment waarop in oerververleden tijd de eerste mens op aarde kwam. De eerste mens kwam op aarde toen het 'ik' zich als individualiserende kracht met de lichamelijkheid van de wordende mens verbond.

Om dat te begrijpen moeten we weten dat het in ontwikkeling zijnde menselijke lichaam in die oertijd van de mensheid nog een primitieve, dierachtige vorm bezat. Hoge scheppende engelwezens in dienst van de Almachtige werkten echter op zo'n wijze in deze lichamelijkheid dat deze een 'ik' in zich konden opnemen. Dat ik was nodig omdat de mens alleen zó tot een zelfstandig en zelfbewust individu zou kunnen worden dat de in hem levende goddelijke geest – en daarmee wijsheid en liefde – tot in zijn hoogste vorm tot uitdrukking zou kunnen brengen.

Het ik verbindt geest en lichaam, hemel en aarde

In de esoterische traditie wordt het ik omschreven als een actieve scheppende geestelijke kracht die aan de ene kant zijn wortels in het menselijk lichaam heeft, met name in het bloed, en zo het hele organisme doortrekt. Aan de andere kant staat het open naar de goddelijke wereld en wordt tot drager van het geestelijke zelf. Op die wijze verbindt het ik het aardse, lichamelijke deel van de mens met zijn hemelse deel, zijn geest. Door het ik wordt de mens méns en onderscheidt hij zich van de dieren. Het dier heeft weliswaar net als de mens een fysiek lichaam, een etherlichaam en een astraallichaam, maar geen ik. Zijn lichamelijkheid bleef in de loop van de evolutie in een bepaalde vorm steken en verhardde. Zo ontstonden de verschillende diersoorten. Zijn lichamelijkheid was echter niet in staat en geschikt om een ik in zich op te nemen.

Dankzij het feit het menselijke ik enerzijds gegrondvest is in de lichamelijkheid en anderzijds de werking van de geest in zich opneemt, kan de mens rechtop lopen, denken, spreken én zich ontwikkelen naar steeds hogere niveaus van bewustzijn. Omdat zij geen ik bezitten kunnen dieren dat niet.

Geschenk van de Elohim of Geesten van de Vorm

Ook ons ik is een geschenk van de goddelijke wereld aan de mensen. Hoge scheppende hiërarchische wezens die 'Geesten van de Vorm' of 'de Elohim' worden genoemd, stonden in een offergebaar ik-substantie van zichzelf af en druppelden dat als ik-kracht in de mensenlichamen in.

Dat proces wordt in de Bijbel, in het boek Genesis, beschreven als

'Toen formeerde de Here God de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levend wezen'.

De esoterische traditie vertelt dat dit grootse gebeuren in de evolutie van de mensheid niet zomaar, op één dag plaatsvond, zoals soms wordt gedacht. In werkelijkheid was de indruppeling van het ik in de menselijke lichamelijkheid een langdurig proces dat vele honderdduizenden jaren in beslag nam.

De esoterische traditie wijst er op dat met de naam 'de Here God' niet God de Vader, als deel van de goddelijke Drie-eenheid, wordt bedoeld. Maar dat deze verwijst naar één van de hoge goddelijke wezens uit de rijen van de Geesten van de Vorm of de Elohim die in de joodse Tora of Tanach én in het Oude Testament van de Bijbel bekend staat onder de naam Jahve of Jehova.

Als gevolg van de verbinding die het ik en de daarin werkende goddelijke geest steeds sterker met de lichamelijkheid aanging, traden grote veranderingen in de wordende mens op. Geleidelijk aan kwam hij in die oertijd vanuit het waterachtige element steeds meer in het luchtachtige op aarde te leven. Zo ontwikkelden zich zijn longen. De lucht die de voormens daardoor kon inademen, bewerkstelligde dat in het lichaam het rode, warme bloed ontstond. In dit rode bloed kon het ik zich steeds verder tot uitdrukking brengen. Maar er gebeurde nog meer. Met het ik stroomde in de mensen ook de liefde binnen. Vóór die tijd bestond er ook liefde op aarde maar deze werkte van buitenaf. Zij was afkomstig van de Geesten van de Vorm of de Elohim. Deze hoge geestelijke wezens in dienst van de Logos of het Woord, verrichtten hun scheppende ontwikkelingswerk aan de mens vanaf de zon. Zij straalden met het licht van de zon liefde naar de wordende schepping. Zo stroomde en werkte vanaf die oertijd in de stralen van de zon de goddelijke liefde naar de aarde.

Wat gebeurde er nu in de tijd dat het menselijke ik zich met de lichamelijkheid verbond? Met de indruppeling van het ik stroomde ook de goddelijke liefde het ik van de wordende mensen binnen.

Het gevolg was dat ín de mensen een soort 'oerliefde' geboren werd. Voor die 'oerliefde' hoefden zij niets te doen. Zij was er en werkte vanzelf. Zo ontstond in die oerver-verleden tijd een verbinding tussen het bloed waarin het ik zich uitdrukt en de liefde.

Die combinatie had een heel bijzondere uitwerking.

Liefde en bloedverwantschap

Want, wat was het gevolg? Omdat de liefde in die fase van de evolutie aan het bloed en het ik gebonden werd, beperkte deze zich vooralsnog tot diegenen die soortgenoten en bloedverwanten van elkaar waren. Met andere woorden, alleen die mensen voelden zich verbonden en hielden van elkaar in wie gemeenschappelijk bloed stroomde. In latere tijden trouwde men alleen binnen de eigen familiekring en kreeg daarin kinderen. Dit huwelijk tussen bloedverwanten besloeg lange, lange tijden in de geschiedenis van de mensheid. Ook in onze tijd vinden we daar nog restanten van. Bijvoorbeeld daar waar huwelijken tussen neven en nichten nog gebruikelijk zijn.

Aanvankelijk beperkten de verbintenissen zich tot de kleine familiegroep, later breidden zij zich uit naar de eigen stam of het eigen volk. Kenmerkend bleef echter dat men alleen van die mensen hield en met diegene trouwde die tot de eigen stam, het eigen volk of het eigen ras behoorde. Alle anderen werden als vreemdelingen gezien waar je je, zeker in huwelijksverbintenissen, verre van moest houden. Ook dat zien we in onze tijd nog terug.

In die tijd, toen de bloedverwanten-liefde nog hoogtij vierde en het ik via het bloed verder in het organisme tot ontplooiing kwam, ervaarde de mens zich nog niet als een enkeling, als een individu, op zichzelf. Hij voelde zich nog geheel en al deel van het grotere geheel: de familie, de stam, het volk. Met andere woorden hij beleefde zijn eigen identiteit in de samenhang met een verwante groepering en zo in wat genoemd wordt, een gemeenschappelijk ik of groeps-ik. Rudolf Steiner vergeleek de toenmalige verhouding van de enkeling ten opzichte van zijn familie als de wijze waarop één vinger zich verhoudt tot de hand waar hij deel van uitmaakt. Men beleefde het ik dus niet als iets apart persoonlijks, iets op zichzelf staands, zoals wij tegenwoordig doen, maar als iets dat deel uitmaakt van een groter en gezamenlijk geheel.

Kosmos van de liefde

De bedoeling van de menselijke ontwikkeling op aarde is dat de aarde tot een kosmos van liefde wordt. De goddelijke leiding van de mensheid heeft voor ogen dat net zoals de huidige aarde in al haar scheppingsvormen en werkingen tot in alle details wijsheid uitdrukt, in de toekomst alles liefde zal uitstralen. Liefde door mensen voortgebracht.

Wilde deze opdracht tot vervulling komen dan moest de liefde tussen mensen echter niet beperkt blijven tot de eigen bloedverwanten, maar zich uitstrekken naar alle mensen op aarde. Immers, alleen zo kan zich een broederlijke en zusterlijke band van liefde over de aarde vormen die alle mensen omvat en met elkaar ver-eent.

De bloedverwanten-liefde was en is daar niet toe in staat. Zij was en is als aan het bloed en het fysieke lichaam gebonden liefde te beperkt van aard. Toch heeft zij haar verdienste. Je zou kunnen zeggen dat zij de voorbereiding vormt op de hogere liefde die later volgen zou.

Want om tot een de gehele mensheid omspannende liefde te komen was een ander soort liefde nodig. Een liefde die vrij is. Dat wil zeggen een liefde die niet gebonden is aan de fysieke lichamelijkheid en het eigen bloed, maar die op een vrije wijze van de ene mens aan de andere gegeven kan worden, wie deze ook is. Alleen dan is werkelijke, bewuste – dat wil zeggen: geestelijke – liefde mogelijk. Algemene mensenliefde.

Vrij worden uit de bloedsbanden

Om die stap te kunnen zetten moesten de mensen zich in de loop van de tijd steeds meer vrij maken uit de banden van het bloed en de bloedverwantschap en een eigen persoonlijkheid met een eigen mening en zelfbewustzijn opbouwen. Met andere woorden een individu worden die zijn/haar houvast geheel en al in zichzelf zou vinden. Immers alleen een mens die zelfbewust en vrij in zichzelf staat en vrij tegenover de ander, kan die ander werkelijke liefde geven.

Om dat mogelijk te maken, werkten de hoge goddelijke wezens die de menselijke evolutie leiden op zo'n wijze in ons mensen in dat de bloedverwanten-liefde geleidelijk aan afnam. Dat doen zij tot in onze tijd. Hun verdergaande werk zal er toe leiden dat deze vorm van liefde op den duur zelfs helemaal zal verdwijnen. Alleen zo kan het vrije ik zich ontwikkelen. Hoe doen ze dat?

Door de mensen met behulp van wetten, tradities en gewoontes geleidelijk aan meer te laten trouwen met mensen die niet tot de eigen bloed- of familiegroep behoren. Een verandering die enorme gevolgen had. Want doordat 'vreemd' bloed zich met ander 'vreemd' bloed vermengt, ontwikkelt zich in de nakomelingen iets nieuws, namelijk het intellect, het verstand, het vermogen zelf te denken. Op zijn beurt voert dit vermogen om zelf te denken en eigen meningen te vormen, naar de ontwikkeling van eigen ik-gevoel, het zelfbewustzijn. En dat leidt er toe dat de mens zich meer en meer vrij maakt uit zijn omgeving en uit oude familiegroepsverbanden.

Dat is een esoterische wetmatigheid.

De resultaten van dit werk van de hoge geestelijke wezens zien we ook in onze tijd volop om ons heen. Onze grootouders en overgrootouders voelden zich nog diep verbonden met hun familieleden. In hun tijd ging men praktisch alleen met familieleden om. Vrienden- en kennissenkringen zoals wij die nu kennen, hadden zij niet of heel weinig. Tegenwoordig voelen mensen zich steeds minder met hun familie verbonden. Tantes, ooms, nichten en neven zeggen hen veel minder dan vroeger. Dat proces is nog niet ten einde. Het gaat nog steeds verder. In de toekomst zal het zelfs zo zijn dat de liefde tussen moeder en kind die – grotendeels gebaseerd op bloedverwantschap - nu nog vanzelfsprekend is, zal ophouden te bestaan.

Geestelijke liefde

Wil er in onze tijd en in de toekomst tussen mensen een liefdevolle band ontstaan, dan is daar steeds meer eigen activiteit voor nodig. Dat wil zeggen dat je er zélf moeite voor moet doen. Je moet kontakt wíllen maken en interesse hebben in de ander, in het-anders-dan-jijzelf-zijn van de ander, én deze willen begrijpen. Om dan vanuit inzicht in en respect voor het eigene van die ander, met haar of hem te leren omgaan. Doe je dat dan geef je deze andere mens liefde die uit inzicht, wijsheid, geboren wordt. Bewuste liefde dus. Liefde die niet uit het aan het bloed gebonden ik voortkomt, maar uit het geestelijke zelf dat in het ik leeft. Daardoor krijg je liefde die doortrokken is van inzicht en wijsheid. Geestelijke liefde. Werkelijke liefde.

Het is interessant te weten dat de vanzelfsprekende liefde en het gevoel van verbondenheid tussen bloedverwanten ook daardoor afneemt omdat de goddelijke wezens die de mensen vanuit de oertijd door middel van het bloed leidden en in groepsverband bijeenhielden, zich geleidelijk uit die verbindingen terugtrekken. Daarmee vallen deze oude groepsvormen steeds meer uiteen.

De oude groepsgeesten doen dat opdat mensen een nieuwe, volgende stap in de evolutie kunnen zetten. Hun terugtrekking maakt het mogelijk dat andere goddelijke wezens op een andere, vrijere manier in en met de mensen kunnen werken.

Toenemend egoisme

Als gevolg van al deze veranderingen gebeuren er echter nog andere ingrijpende zaken, ontwikkelingen die in eerste instantie problemen geven. Eén gevolg van de terugtrekking van de leidende goddelijke krachten is dat het aan het lichaam gebonden deel van het ik, het gewone alledaagse persoonlijke ik, het ego, steeds egoistischer en zelfzuchtiger wordt, ja zelfs gewelddadig en agressief kan worden. Dat komt omdat negatieve geestelijke wezens die de menselijke ontwikkeling tegenwerken, door al deze veranderingen de kans krijgen zich door middel van het bloed in het persoonlijke ik en het groeps-ik uit te breiden en daar hun impulsen uit te leven. Ook van deze ontwikkeling zien wij tegenwoordig de gevolgen.

Niet alleen worden wij mensen als individu meer en meer op onszelf gericht en zijn we op een ego-istische wijze steeds meer uit op eigenbelang. Ook het groeps-egoisme neemt toe omdat de groepsziel van 'oude', op het bloed gebaseerde groepen, als gevolg van de terugtrekking van de 'oude' geestelijke wezens, steeds decadenter wordt, in verval raakt en door negatieve krachten beïnvloed en in bezit genomen wordt. Dat leidt tot afkeer van en strijd om de macht met een ieder die niet tot de eigen groep behoort. We komen dat tegenwoordig bijvoorbeeld tegen in groeperingen waarin alleen het eigen volk, de eigen religieuze opvattingen, de eigen etnische kleur, enzovoort, telt en andere groepen of groeperingen als inferieur worden beschouwd die bestreden of zelfs uitgeroeid moeten worden.

Het is duidelijk dat wij mensen – als er geen andere krachten in ons zouden werken – door dergelijke impulsen op den duur aan een strijd van allen tegen allen te gronde zouden gaan. Want de zelfzucht, het egoisme en de agressie die als bijverschijnselen van deze nieuwe stap in de evolutie optreden, zouden zó in kracht toenemen en zó'n macht over ons krijgen dat we ons niet meer met elkaar zouden kunnen verbinden, laat staan elkaar kunnen bereiken en begrijpen. In plaats daarvan zou er alleen haat, afkeer, onverdraagzaamheid, strijd en destructie zijn. Het met elkaar samenleven op aarde zou daardoor onmogelijk worden en op den duur zelfs ophouden te bestaan. Dat zou het einde betekenen van onze menselijke evolutie.

Opnieuw een offer

De overgang van de oude aan het bloed gebonden liefde en de egoistische eigen-liefde, naar algemene mensenliefde, dus naar liefde vanuit de geest, is – dat is duidelijk - een gigantisch grote stap. Zó groot dat daarvoor opnieuw een offer en daarmee een gift vanuit de goddelijke wereld nodig was. Net als eerder in de wordingsgeschiedenis van de mensheid werd er een daad van een goddelijk wezen gevraagd die er toe zou leiden dat de mensen hun ontwikkelingsweg zouden kunnen vervolgen. Omdat die stap zó geweldig groot was, moest die offerdaad komen van een heel hoog goddelijk wezen. Want waar ging het om? Het ging er om de mensheid die aan egoisme, haat en geweld ten onder dreigde te gaan door een daad van onzelfzuchtige liefde opnieuw te verbinden met de wereld van de geest, met God, en hem zo te redden van de ondergang.

Het enige wezen dat dat vermogen bezat was Christus, God de Zoon, de hoge Zonnegeest die de goddelijke liefde zelf is. Met dat hoge doel voor ogen daalde hij naar de aarde af en verbond zich met Jezus van Nazareth. In de drie jaar dat hij op aarde leefde maakte hij zich diens lichamelijkheid geheel en al eigen. Hij zuiverde het lichaam en de ziel van Jezus en doortrok deze tot in de kern, tot in het beenmerg toe - waar het rode bloed wordt aangemaakt - met zijn goddelijke kracht. En vormde deze zo om in zijn goddelijke substantie.

Het is aangrijpend in het boek van Rudolf Steiner Bijzonderheden over het leven van Jezus de beschrijving te lezen hoe Jezus - die dan al steeds meer de Christus wordt – op een gegeven moment inziet hoezeer de mensheid op haar weg naar zelfstandigheid en vrijheid verstrikt is geraakt in de wereld van de materie en de machten van het kwaad. Het wordt hem duidelijk dat zij daar op eigen kracht niet meer uit zullen kunnen komen. Diep bewogen door hun lot en vervuld van liefde voor de mensen, ziet Jezus Christus dat alleen híj als mens geworden God in staat is hen te uit die toestand te verlossen en zo verder te brengen.

Op dat moment besluit hij een daad te stellen om de mensen vrij te maken en hen zijn goddelijke liefde te schenken. Dat betekende voor hem: door de dood aan het kruis gaan en zichzelf, dat wil zeggen, zijn goddelijke krachten, aan de mensen te schenken. Daarmee zou de afgescheidenheid van de goddelijke wereld en de dreigende ondergang op aarde worden opgeheven en zouden de mensen weer aangesloten worden bij de wereld van de Vader, bij God.

En zo gebeurde het, nu ruim 2000 jaar geleden, dat Jezus Christus gevangen werd genomen, veroordeeld en aan het kruis geslagen op Golgotha. De kruisiging vond plaats op de vrijdag vóór het joodse Paasfeest, om drie uur in de middag.

In de uren die verstreken tot het intreden van zijn dood vloeide uit de wonden van zijn gekruisigde lichaam zijn heilig, goddelijk bloed. En drong door in de aarde. Het is diep indrukwekkend te weten dat Christus met dit goddelijke bloed dat op de aarde vloeide op geestelijke wijze in de mensen uitdreef wat in hun ik te sterk als egoisme werkte. Dus dat wat niet enkel egoïteit, ik-heid, was, maar egoisme dat mensen van elkaar scheidt en dat steeds sterker zou worden als zijn offer niet plaats zou vinden.

Met deze verlossende offerdaad stroomde tegelijk met dit bloed – wederom op geestelijk wijze - zijn vrij geschonken, goddelijke liefde binnen in harten van de mensen. Met die van hem uitgaande liefde gaf Christus de mensen de mogelijkheid het egoisme, de overtrokken eigenliefde, en de afkeer en haat naar andere mensen, in zich te overwinnen. En vanuit inzicht in de ander en diens mogelijkheden en beperkingen, liefde te leren geven. Liefde die niet zichzelf zoekt, maar die zich geeft aan een ieder die dat nodig heeft, ongeacht diens achtergrond en afkomst. Liefde dus die onzelfzuchtig is en vrij van de banden van het bloed en de eigen groep, en zo tot geestelijke ziele-liefde wordt die ooit alle mensen met behoud van hun individualiteit zal omvatten en ver-enen.

Het Ik-ben

Maar er gebeurde nog meer. Met zijn daad op Golgotha bracht Christus nóg iets naar de mensen. Namelijk dat wat in het esoterisch christendom wordt genoemd 'het bewustzijn van het Ik-ben'. Het 'Ik-ben' is het bewustzijn dat in ieder mens op aarde een druppel van de goddelijke substantie van Christus leeft. Het 'Ik-ben' van Christus – dat verbonden is met zijn heilig bloed - maakt ons mensen ervan bewust dat naast, of liever gezegd, ín ons gewone ik, dit goddelijke ik leeft en in ons tot ontplooiing gebracht wil worden. Want alleen zo zullen wij de opgave kunnen vervullen die met ons menszijn samenhangt, namelijk er aan bij te dragen dat op aarde naast wijsheid, de liefde tot nieuwe dragende kracht wordt.

Wie naar binnen luistert hoort dat Christus in dit gebeuren als het ware tot ons spreekt in de woorden: 'Dat 'Ik-ben'dat ik jullie geschonken heb en dat sinds mijn dood en opstanding op Golgotha ín jullie leeft, is een deel van de goddelijke kracht die alles op aarde en in de kosmos geschapen heeft, die dit doordringt en draagt en alles met elkaar verbindt. Word je bewust dat het je opdracht is dit geschonken goddelijke element – de scheppende kracht van wijsheid én liefde - in jou tot ontplooiing te brengen. Hoe meer je dat doet hoemeer je je verbonden zult voelen met mij en door mij met de Vader. Want de Vader en ik zijn één.'

Door zichzelf te geven, verbond de hoge Zonnegeest, Christus, zich tot in de diepste diepten met ons mensen en ons lot op aarde. Dat betekent: niet slechts met enkele uitverkorenen of bepaalde groeperingen, maar met álle mensen op aarde, ongeacht hun achtergrond, ras of godsdienst.

Door Christus' daad kunnen wij ons voor eeuwig in ons werkelijke, ware Ik, gegrondvest weten. Alleen vandaaruit zullen wij kunnen overwinnen wat door het 'oude', aan ons fysieke lichaam gebonden bloed uiteengedreven wordt. Want zijn 'Ik-ben' maakt mogelijk dat wij mensen ons in de toekomst door de kracht en liefde van Christus-in-ons over de hele aarde heen in een gevoel van zuster- en broederschap met elkaar zullen kunnen verenen.

Hoe dieper wij deze inzichten meditatief in ons opnemen en innerlijk doorvoelen en beleven, hoe meer zij op aarde realiteit zullen worden.

Ook dat is een esoterische wetmatigheid.

Bron: 'Menschheitsentwicklung und Christus-Erkennisnis' door Rudolf Steiner. GA 100, Dornach, Zwitserland.

Schilderij: Liane Collot d'Herbois

 

naar boven