![]() |
De Esoterische Evolutie - 12De eerste en de tweede scheppingIn het boek Genesis in de bijbel staat niet één, maar twee scheppingsverhalen. In het eerste scheppingsverhaal (Genesis l : 1- 31) wordt verteld dat God, in de oud-hebreeuwse tekst van de bijbel 'Elohiem' genoemd, in zes dagen de hemel en de aarde schiep. Dit eerste scheppingsverhaal eindigt met als hoogtepunt de schepping van de mens, geschapen naar het beeld en de gelijkenis van God. Het tweede scheppingsverhaal begint in Genesis 2:4. Het wordt ook wel 'de tweede schepping' genoemd. Opnieuw wordt er over de schepping gesproken, maar nu op een andere wijze. Bovendien vinden de gebeurtenissen in een andere volgorde plaats. Dat maakt dat er aanzienlijke verschillen bestaan tussen beide verhalen. In Genesis 2:4 heet God ineens 'God, de Heer', of 'de Here God'. Op zich is dat niet vreemd want ook de oud-hebreeuwse tekst geeft hier een andere naam. In plaats van Elohim staat er nu JHWH. JHWH is de afkorting van Jahweh of Jehova. In Genesis 2, het tweede scheppingsverhaal, heet God in de oud-hebreeuwse tekst Jahweh in plaats van Elohiem. Een ander verschil is dat in het tweede verhaal, Genesis 2, de mens, Adam, als eerste werd geschapen en daarna pas de bomen, de planten en de dieren. In Genesis l, het eerste scheppingsverhaal, staat daarentegen dat de mens geschapen werd ná de dieren. Hoe valt dat met elkaar te rijmen? Er zijn nog meer tegenstrijdigheden. Een daarvan betreft de schepping van de vrouw, Eva. In het eerste scheppingsverhaal, Genesis 1: 27, wordt – volgens de officiële NBG vertaling - gezegd dat God de mens mannelijk én vrouwelijk schiep, dus als twee afzonderlijke personen: man én vrouw. Vervolgens staat in Genesis 2 : 21 dat God de Heer eerst Adam, de man, schiep en pas later uit hem, Eva, de vrouw. Theologische discussiesDe tegenstrijdigheid van beide verhalen geeft al eeuwenlang stof tot verwarring en heftige theologische discussies. Zowel in het jodendom als in het christendom. In de loop van de tijd hebben veel bijbelexegeten pogingen gedaan om de verhalen met elkaar te rijmen en als een samenhangend geheel te presenteren. Uiteindelijk kwam men tot de volgende oplossing. De twee verhalen zijn, zo zegt men, door verschillende schrijvers in verschillende tijden geschreven en komen uit verschillende tradities binnen het joodse volk. Zo stamt Genesis 1 uit de joodse priestercodextraditie, waar het gebruik van het begrip 'Elohiem' op wijst. Terwijl Genesis 2 de joodse jahwinistische traditie toont. Vandaar het gebruik van JHWH: 'Jahweh'. Beide verhalen zijn, zo menen de bijbelwetenschappers, ongeveer in de zesde eeuw vóór Christus samengevoegd. Met de huidige tekst als resultaat. Wie wat meer van de verborgen, geestelijke achtergronden van de bijbel weet, voelt dat hier een puur rationalistische, oppervlakkige, uitleg wordt gegeven aan iets dat alleen vanuit diepgaande spirituele bronnen te begrijpen en te beantwoorden is. In deze en de volgende bijdrage wil ik vertellen wat Rudolf Steiner over beide scheppingsverhalen te zeggen heeft en hoe ze volgens hem met elkaar samenhangen. Door zijn inzichten zullen veel puzzelstukjes op hun plaats vallen. Om een en ander helder neer te kunnen zetten, begin ik met een overzicht van de twee ontwikkelingsstromen die de mens sinds de oertijd gegaan is: de lichamelijke en de geestelijke. Beide kenden aanvankelijk een eigen weg en ontwikkelden zich ieder apart. Op een gegeven moment kwamen zij samen. Dat gebeurde in de Lemurische tijd. Pas toen ontstond het allereerste begin van de mens zoals hij bedoeld was en zoals wij hem tegenwoordig kennen. Het volgende overzicht helpt om die aanvankelijk gescheiden wegen én het proces van het samenkomen te begrijpen. En daarmee ook het geheim dat achter de twee scheppingsverhalen schuilgaat.
Het is belangrijk steeds opnieuw te beseffen dat heel het gigantisch grote en omvattende evolutieproces dat de mens betreft van de oertijden af op het fysieke vlak geen ander doel gekend heeft dan een behuizing, een lichamelijkheid, te creëren waarin de mens als geestelijke individualiteit, uit hoge geestelijke werelden afkomstig, op aarde zou kunnen leven en ontwikkelen. Zowel fysiek, zielsmatig en geestelijk. Vandaar dat de scheppende goddelijke machten, de Elohiem, en door hen heen de hoge Zonnelogos, het Scheppende Woord, hun scheppingswerk in de oertijd van de Aarde ooit begonnen bij de ontwikkeling van de lichamelijke omhulling, de aardse behuizing, voor de toekomstige mens. De ontwikkeling van de lichamelijkheidDe onderste reeks (2) laat de ontwikkeling zien van die lichamelijke behuizing zoals deze zich in de loop van de aardeperiode stap voor stap voltrok. In de Polaire tijd was er alleen een warmtelichaam. In de Hyperboresche tijd, die zich kenmerkte door een sfeer van lucht/gas én licht, kwam daar het etherlichaam bij en tot ontwikkeling. In de eerste helft van de Lemurische tijd konden de Elohiem, door de toevoeging van het waterachtige element, met behulp van andere hoge geestelijke wezens het astrale lichaam scheppen. Toen dat was bereikt, was niet alleen herhaald wat reeds in voorgaande planetaire toestanden van de Aarde werd geschapen, maar hadden de Elohiem het geschapene ook op een hoger niveau gebracht. Daardoor konden opnieuw, en wel in de tweede helft van de Lemurische tijd, nieuwe elementen aan de schepping worden toegevoegd. Die nieuwe elementen hadden met de vaste aardse stoffelijkheid, de minerale materie, te maken en met de lichamelijke schepping van de mens. Het zorgde er in de eerste plaats voor dat naast het warmtelichaam, het etherlichaam en het astrale lichaam, nu ook het allereerste begin van het stoffelijke, fysieke lichaam tot ontwikkeling kon komen. Ook dit fysieke lichaam vormde zich stapsgewijs en verdichtte zich heel geleidelijk aan in lange, lange, periodes. Het ontstond zoals gezegd eerst in een vorm van warmte, dan in een van lucht of gas, vervolgens in een waterachtige vorm, om pas daarna heel geleidelijk aan het vaste, minerale element in zich op te nemen. Zo ontwikkelden in het fysieke lichaam via een waterachtige, slijmachtige, gelei-achtige, wasachtige en kraakbeenachtige substantie, geleidelijk aan de stevige spieren en de harde botten die wij nu bezitten. Zover was het in de tweede helft van de Lemurische tijd echter nog lang niet. Er was al wel een begin gemaakt met de vorming en verdichting van het fysieke lichaam, maar dat kwam nog niet verder dan het stadium van het warmte-element. Het bovenstaande schema laat dat zien. De ontwikkeling van het geestelijke deelTerwijl dat proces aan de lichamelijke, aarde, kant gaande was, daalde aan de geestelijke zijde (1), de mens als geestelijk-ziele wezen stap voor stap vanuit de geestelijke wereld af naar zijn aardse lichamelijkheid. Dat deed hij niet als zelfstandig geestelijk wezen, maar als deel van de Godheid en van hoge goddelijk-geestelijke wezens als de Elohiem, waarbinnen hij leefde. Ook aan deze geestelijke zijde vond een soort verdichting plaats in die zin dat de mens als geestelijk wezen, afkomstig uit hoge geestelijke werelden, steeds een stapje omlaag werd gebracht. Zo daalde hij als geestmens of atma, later als levengeest of boeddhi en nog weer later als geestmens of manas, stap voor stap af tot hij zo ver gekomen was dat hij vanuit zijn ik de verbinding kon aangaan met de lichamelijke omhullingen die op Aarde op hem wachtten. Die grootse gebeurtenis, die allereerste verbinding tussen de geestelijke en de lichamelijke natuur, vond plaats in Lemurië. In de tijd die daarop volgde, de Atlantische tijd, werkten beide naturen actief op elkaar in en vormden meer en meer een eenheid. Zo ontstond geleidelijk aan de mens die wij nu zijn. Beide scheppingsverhalen, zowel die uit Genesis 1 als die uit Genesis 2, zijn in de hierboven beschreven processen, te herkennen. Het eerste scheppingverhaal speelde zich af in Hyperboresche tijd. Het tweede in de tweede helft van Lemurië. Dat verklaart al iets van de verschillen tussen hen. De eerste scheppingGenesis 1:1-31, dat de schepping in zes 'dagen' bespreekt, vertelt dat op de derde dag het plantachtige geschapen werd, op de vijfde dag de dieren die in het water en in de lucht leven, terwijl op de zesde dag eerst de dieren op het land en pas daarna de mens geschapen werden. Rudolf Steiner gaf aan dat deze volgorde niet toevalig was. Want wat was er gebeurd als de mens als geestelijk wezen in de tijd die als de vijfde scheppingsdag wordt aangegeven, al in een aardelichaam was ingedaald en aardemens geworden was? Dan had hij vanwege de dan nog dierlijke vorm van de lichamelijkheid een dierlijke gestalte aangenomen en geen menselijke. Met andere woorden, hij had geen mens kunnen worden. Hij zou zijn blijven steken in het stadium van een in het water levende vis, of een vogel in de lucht. Hetzelfde zou gebeurd zijn als hij al in het eerste deel van de zesde scheppingsdag was ingedaald in zijn aardse behuizing. In dat geval was hij qua gestalte een landdier geworden en had hij niet de mogelijkheid gehad zijn lichamelijkheid op te heffen naar het menselijke niveau. We zien hieraan dat de aardse omstandigheden en de menselijke lichamelijkheid tijdens de vijfde dag en de eerste helft van de zesde scheppingsdag nog niet geschikt waren om de mens op aarde mens te laten worden. Vandaar dat hij in het geestelijke gebied moest wachten totdat zijn lichamelijkheid door de Elohiem zó was bewerkt en omgevormd dat hem een menselijke lichamelijkheid ter beschikking stond waarin hij als méns tot ontwikkeling kon komen. Zo kwam hij ná de dieren op aarde. Het werk aan de mens op de zesde dagPas in de tweede helft van de zesde dag waren de Elohiem zo ver dat zij aan het hoge werk, de schepping van de mens, konden beginnen. Als eerste zuiverden zij het astrale lichaam van de wildste driften en instincten. Vervolgens creëerden zij in de bestaande lichamelijkheid – die toen nog een astraal, dierlijk, karakter had - iets dat we de oervorm van de menselijke gestalte kunnen noemen. Door die oervorm van de menselijke gestalte in te brengen werd de lichamelijkheid geschikt gemaakt om drager van een ik te worden en daarmee drager van het hogere geestelijke zelf, de drie hogere geestelijke aspecten van de mens, zijn geestelijke wezen. De oervorm van de menselijke gestalte nu is het evenbeeld van de gestalte van de Godheid, de Elohiem. Vandaar, zo zegt het esoterische christendom, dat Genesis 1: 26 luidt: 'En God schiep de mens naar zijn beeld, naar Gods beeld schiep hij hem'. Met de schepping van de mens op het lichamelijke vlak plaatsten de Elohiem de kroon op hun scheppingswerk. DubbelgeslachtelijkIn die tijd was de menselijke lichamelijkheid nog dubbelgeslachtelijk. Dat wil zeggen, mannelijk-vrouwelijk, androgyn. Rudolf Steiner wees er op dat de juiste vertaling van de oud-hebreeuwse tekst van Genesis 1: 27 niet luidt: 'man en vrouw schiep hij hen', maar: 'mannelijk-vrouwelijk schiep hij hem'. Er was in dat stadium nog geen sprake van de mens als een aparte man en vrouw. En derhalve ook niet van een Adam en een Eva. Dat kwam later pas, toen de scheiding in twee geslachten had plaatsgehad, verderop in de Lemurische tijd. De ontwikkeling van de ElohiemRudolf Steiner vertelt in Het Bijbelse scheppingsverhaal dat de Elohiem tijdens hun werk aan de mens door een ingrijpende verandering heen gingen die er toe leidde dat hun scheppende vermogens in een ontzagwekkend mate werden verhoogd. Tot hun werk aan de mens op de zesde dag, werkten de Elohiem als groep zó dat de verschillende kundigheden die ieder van hen afzonderlijk bezat, gebundeld samengebracht werden. Daardoor bereikten zij gezamenlijk wat voor ieder afzonderlijk niet mogelijk zou zijn geweest. De Elohiem werkten daarbij nauw samen met alle bij de schepping betrokken hiërarchieën, van Engelen en Aartsengelen tot en met de hoogste Serafijnen. Toen de Elohiem in de tweede helft van de zesde dag gezamenlijk het besluit namen: 'Laat ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, …' was een dergelijke vorm van samenwerking niet langer voldoende. Er was meer nodig. Wat nodig was was een heel specifieke inbreng van de hoogste goddelijke scheppingsmacht, de Zonnelogos, het Scheppende Woord. Om de instroom van deze hoge goddelijke scheppingskracht mogelijk te maken moesten de Elohiem stappen zetten die hen ver boven zichzelf deden uitgroeien. Dat deden zij. Als gevolg daarvan ontwikkelden zij veel hogere scheppende vermogens. Alleen op die duizelingwekkende hoogte, aldus Rudolf Steiner, was het mogelijk dat de goddelijke krachten van de Zonnelogos zo door hen heen in de bestaande lichamelijkheid konden werken dat daar het menselijke aspect, het evenbeeld van God, gecreëerd kon worden. De Elohiem bewerkten die hoge hoogte door ten behoeve van het werk aan de mens als groep door een diepgaand proces heen te gaan. Tijdens dat proces transformeerden zij tot een eenheid. Dat wil zeggen dat zij als zevental één geheel gingen vormden. Die eenheid was zó sterk dat er een zeker eenheidsbewustzijn ontstond. Rudolf Steiner wijst er op dat deze verandering in de Elohiem in de bijbel terug te vinden is. Namelijk daar waar niet langer de benaming Elohiem gebruikt wordt, maar Jahweh. Vanaf het moment dat de Elohiem op een hogere trap tot een eenheid waren opgestegen, worden zij in de oud-hebreeuwse tekst van de bijbel Jahweh-Elohiem of kortweg JHWH, Jahweh, genoemd. De naam die nederlandse bijbelwetenschappers met 'God de Heer' of de 'Here God' vertaalden. De zevende dagMet die Elohiem-eenheid of Jahweh-Elohiem gebeurt aan het eind van Genesis 1 en het begin van Genesis 2 echter nog iets dat zeer ingrijpend is. Een deel van hun wezen splitst zich af en werkt van dat moment af vanuit de Maan, die in die tijd nog met de Aarde verbonden is. Dit afgesplitste deel van de Elohiem-eenheid wordt Jahweh genoemd. Jahweh, door wie zowel het wezen van de Elohiem-eenheid als de Zonnelogos werkte, is de Godheid die van dat moment de menselijke ontwikkeling op Aarde ging leiden. Het andere deel van de Elohiem-eenheid trok zich terug op de Zon. Zij werkte van dat moment af niet langer rechtstreeks op aarde en wijdde zich een tijd lang aan de eigen verdergaande evolutie. Dat is wat bedoeld wordt als de bijbel in Genesis 2 : 2-3 zegt 'Toen God op de zevende dag het werk voltooid had dat hij gemaakt had, rustte hij op de zevende dag van al het werk dat hij gemaakt had'. Daarmee werd het eerste scheppingsproces afgesloten. Het volgende hoofdstuk vertelt hoe Jahweh, God de Heer, de tweede schepping voltrok. BronRudolf Steiner Het Bijbelse scheppingsverhaal. GA 122. Citaten uit de NBG vertaling van de Bijbel © Margarete van den Brink 2007-2025 - www.margaretevandenbrink.nl
|