![]() |
De Esoterische Evolutie - 18De scheiding in twee geslachtenZoals in voorgaande hoofstukken in deze serie beschreven werd, traden in de Lemurische periode van de Aarde een aantal gebeurtenissen op die uitermate ingrijpende veranderingen veroorzaakten in de menselijke evolutie. De Lemurische tijd is de derde ontwikkelingsperiode van de Aarde. De Aarde kent zeven verschillende periodes of tijdperken: Aarde-ontwikkeling
Op haar beurt maakt de Aarde deel uit van een nog veel groter kosmisch proces dat uit zeven verschillende planetaire toestanden bestaat:
Wij mensen leven nu op Aarde in de vijfde ontwikkelingsperiode: het Na-Atlantische tijdperk. De eerste helft van de Lemurische tijdAan het begin van de derde ontwikkelingsperiode van de Aarde, de Lemurische tijd, waar dit hoofdstuk opnieuw over gaat, waren de omstandigheden totaal verschillend van die van tegenwoordig. In de eerste helft van deze periode waren de Aarde en de Maan nog niet van elkaar gescheiden. De Maan was nog geheel en al onderdeel van de Aarde. Ook 'de zondeval' die optrad als gevolg van de Luciferische verzoeking, had nog niet plaatsgehad. De wordende mens bezat nog geen fysiek lichaam met beenderen en botten want er bestond nog geen mineraal/stoffelijk element. De voorloper van de mens bezat toentertijd een onstoffelijk fysiek lichaam, een ether- of levenslichaam en een astraallichaam. Ook had hij nog geen ik. Want Jahweh-Elohiem, God de Heer, had hem nog geen ik geschonken. De 'voormens' van toen was dubbelgeslachtelijk: mannelijk-vrouwelijk ineen, de scheiding in twee geslachten had nog niet plaatsgehad. VuurwolkDeze mens-in-wording – want zo moeten we hem nog noemen – leefde in een etherische, nog niet fysieke, paradijselijke toestand. Enerzijds verkeerde hij met zijn ongeboren ziel, zijn geest en ik nog geheel en al in het licht, de eenheid en de harmonie van de wereld van de engelen, de Elohiem, en het goddelijke. Anderzijds was daar op Aarde zijn lichamelijkheid waar hoge goddelijk-geestelijke engelwezens onder leiding van de Elohiem aan werkten ten behoeve van zijn ontwikkeling op Aarde. In het boek De Akashakroniek vertelt Rudolf Steiner dat we die lichamelijkheid moeten voorstellen als bestaande uit een waterachtige substantie die doortrokken was van vuur- of warmte-ether. Het geheel van de in wording verkerende lichamelijkheid van toen leek op een soort in de lucht zwevende vuurwolk. Deze vuurnevel bewoog zich meer zwevend dan lopend met behulp van vier op ledematen lijkende organen, alle kanten op: naar voren, naar opzij, naar achteren, etc. Zo zag hij er uiterlijk gezien uit. Van binnen was de vuurwolk-mens levend en georganiseerd. De bewegingen die hij maakte waren niet willekeurig, maar verliepen gestructureerd. Dat kwam omdat hij vanuit een hoog bewustzijn: dat van de hoge scheppende Elohiem, aangestuurd en geleid werd. Zij werkten tezamen met andere hoge scheppende wezens van buitenaf en van binnenuit in de zich ontwikkelende lichamelijkheid. Daardoor had alles wat er gebeurde betekenis en zin. Wel kon hij, omdat zijn astraallichaam al enigszins ontwikkeld was, binnen dit vuurnevellichaam op een bepaalde wijze, zij het heel rudimentair, driften, instinkten en hartstochten tot uitdrukking brengen. Dat betekende dat zijn ziel zich enkel en alleen in instinkten, begeerten, en dierlijke verlangens kon uiten. Zijn ziel uitte zich enkel en alleen in instinkten, begeerten, dierlijke verlangens enzovoort. Ook was hij enigszins in staat klanken voort te brengen. Klanken die nog niet fysiek te horen waren. Zijn bewustzijn was daarentegen nauwelijks aanwezig. Wat er aan bewustzijn was was zeer droomachtig, dof en schemerachtig 1). Dat betekende dat de mens van toen nauwelijks iets in de wereld om hem heen waarnam. Van intelligentie, verstand of een denkvermogen was geen enkele sprake. Daarvoor miste hij de benodigde organen, zoals hersenen en een ik. Kortom de mens verkeerde in die tijd in fasen van bewustzijn die in hoofdstuk 1 beschreven worden als de lagere bewustzijnstoestanden. De gebeurtenissen halverwege LemuriëDan treden halverwege Lemurië de gebeurtenissen op waar hiervoor over gesproken werd. Alhoewel zij ten nauwste met elkaar samenhangen en elkaar diepgaand beïnvloedden, kunnen we toch een bepaalde volgorde onderscheiden.
De indaling van het ikIn de eerdere hoofdstukken: Jahweh en de tweede schepping (13) en De indaling van het ik in de lichamelijkheid (14), werd beschreven hoe de wordende mens halverwege Lemurië datgene geschonken krijgt wat hem in de loop van de tijd werkelijk tot mens zal maken: zijn ik. De lichamelijkheid van de wordende mens is door de Elohiem dan al zó ver ontwikkeld dat hij een ik kan ontvangen. Dat ik daalt in in de lichamelijkheid en ontplooit zich gaandeweg in de tijd. Met de indaling van het ik wordt de verbinding gelegd tussen de lichamelijkheid zoals deze zich op Aarde ontwikkelde en dat deel van de mens wat in de geestelijke wereld, buiten de lichamelijkheid, leefde: zijn ziel en zijn geest. Deze laatsten maakten tot dan geheel en al deel uit van de geestelijke wereld, het innerlijk van het goddelijke en van de Elohiem. De Bijbel beschrijft dit grootse gebeuren als het inblazen van de levensadem door God de Heer waardoor de mens een levend wezen werd (Genesis 2:7). Rudolf Steiner noemt dit de indruppeling van de ik-substantie door Jahweh-Elohiem in de lichamelijkheid. Het indruppelingsproces nam miljoenen jaren in beslag. Door dit ik, dat de mens wel heeft en de dieren niet, kon hij op den duur rechtop gaan lopen, spreken, denken en zich persoonlijk en geestelijk ontwikkelen. De zondeval, de verleiding door LuciferDit thema komt in een volgend hoofdstuk aan de orde. Het uittreden van de Maan uit de AardeWaarom moest de Maan zich van de Aarde losmaken en een zelfstandig orgaan worden? In het vorige hoofdstuk, 17, Het uittreden van de Maan, wordt dat uitgebreid beschreven. Dat was in de eerste plaats om de te snelle verhouting en verharding van de lichamelijkheid tegen te gaan. Deze verharding zou het de mensenzielen op den duur onmogelijk maken te incarneren, dat wil zeggen, een lichaam op aarde aan te nemen en daarin te leven. Wat belangrijk was was dat door het uittreden van de Maan een ander soort stoffelijkheid, de kristallijne materie, zich kon ontwikkelen. Deze kristallijne stoffelijkheid kennen we tegenwoordig als het minerale element dat we in stenen en rotsen en in mineralen als koper, ijzer, kalk, etc. tegenkomen. Het is een fijne en lichte materie die ook nu nog de basis vormt van de botten en beenderen in de huidige mensen en dieren. In de tweede plaats was de afscheiding van de Maan noodzakelijk omdat Jahweh-Elohiem, de godheid die met de Maan verbonden was gebleven, in die nieuwe situatie van buitenaf op een andere wijze scheppend kon werken op Aarde. Een van de veranderingen die Jahweh-Elohiem daardoor bewerkstelligde was dat de dan heersende dubbelgeslachtelijkheid overging in een ééngeslachtelijkheid, dat wil zeggen in een afzonderlijk vrouwelijk en een mannelijk geslacht. En daarmee dus de scheiding in twee geslachten teweegbracht. In de derde plaats was de verzelfstandiging van de Maan noodzakelijk om de Zon, de Maan en de Aarde in zo'n constellatie met elkaar te brengen dat de scheppende wezens die met dit proces verbonden zijn de menselijke evolutie in de juiste banen zouden kunnen leiden. De scheiding in twee geslachtenAlle drie gebeurtenissen: de indaling van het ik, de zondeval en het uittreden van de Maan, waren dus nodig opdat die geweldig grote stap gezet kon worden in de evolutie van de mensheid: de scheiding in twee geslachten. Met name de van buitenaf werkende Maankrachten van Jahweh-Elohiem speelden in dit proces een essentiële rol. Voordat we dieper op het splitsingsproces zelf ingaan is het interessant om de brandende vraag te beantwoorden: Waarom was die scheiding nodig? Waarom kent de schepping een mannelijk en een vrouwelijk geslacht ? Met andere woorden: waarom bestaan er vrouwen en mannen? Waarom vrouwen en mannen?De scheiding in twee geslachten heeft alles te maken met de noodzakelijke individualisering van ons mensen. Evolutionair gezien heeft de mens de opdracht een ik-persoonlijkheid, een individu op zichzelf, te worden. Want alleen als individu biedt de mens het geschikte voertuig waarin de geest in heel zijn volheid tot uitdrukking kan komen en werkzaam kan worden. En daar gaat het in de menselijke evolutie om. De geest wil in ieder mens op Aarde op een specifiek eigen, individuele, wijze tot uitdrukking komen. Om dat doel te bereiken is het nodig dat de mens leert om steeds meer vanuit zijn eigen waarnemen en denken, zijn eigen gevoel en wil, en vanuit eigen inzichten te handelen. Op die wijze ontwikkelt hij een zelfstandige persoonlijkheid en komt het individueel-eigene tevoorschijn. Want hoe meer hij zich door werk aan zichzelf ontwikkelt, hoe meer zijn geest innerlijk vrij komt. Het is alleen in zo'n innerlijk actieve, bewuste, op het goede gerichte ziel of ik- persoonlijkheid, dat de geest kan werken en zich verder kan ontwikkelen. Met 'geest' wordt bedoeld: het hogere geestelijke zelf, het geestelijke bewustzijn, de geestelijke kern van ons mensen. Dat wat deel uitmaakt van het goddelijke: God de Heilige Geest. De mens gaat als ontwikkelend wezen een uitermate intensieve en lange weg. Ooit in de oertijd van de Aarde en daarvoor, werd zijn lichamelijkheid geschapen: zijn etherlichaam, zijn astraallichaam en zijn fysieke lichaam. Daarmee kon hij op Aarde leven. In de Lemurische tijd trad met de indaling van het ik de volgende fase in. In de lichamelijkheid kon nu begonnen worden aan de schepping van de ziel, het innerlijk van de mens. Daarmee kwam ook de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid en daarmee zijn eigen ik-beleving op gang. Deze ziele- en ik-ontwikkeling is zó essentieel voor de menselijke evolutie, dat zij niet alleen de tweede helft van de Lemurische, maar ook de hele Atlantische periode en een groot deel van de Na-Atlantische tijd in beslag nam. Eigenlijk hebben we pas in onze tijd het punt bereikt dat onze ziel en ons ik zover ontwikkeld zijn dat onze geestelijke kern, ons geestelijke, ware zelf, geboren kan gaan worden. Het is vanuit dit kader of gezichtspunt dat we de scheiding in de twee geslachten moeten beschouwen. Waren wij mensen androgyn, dubbelgeslachtelijk, gebleven dan had onze ziel zich niet of nauwelijks kunnen ontwikkelen en ook ons ik-bewustzijn niet. Het individualiseringsproces was dan niet op gang gekomen. Zoals hoofdstuk 16 De androgyne mens in de oudheid en het paradijs laat zien, bracht de dubbelgeslachtelijke mens in de oertijd alleen zijns gelijken voort: de nakomelingen onderscheidden zich niet of nauwelijk van hun ouders en voorouders. Van verschillendheid en individu-vorming was nog geen enkele sprake. Het individuele element kon pas ontstaan toen de ziel en het ik zich ontwikkelden, het eigen denken op gang kwam en de voortplanting zich voltrok doordat aparte vrouwelijke en mannelijke mensen ontstonden die lichamelijk kontakt met elkaar hadden. In de woorden van Rudolf Steiner: 'Door de inwerking van het mannelijke element in het vrouwelijke, door het samenkomen van mannen en vrouwen, komt het individuele in de mens op gang'. 2) De genetica, de gangbare wetenschap die de erfelijkheid beschrijft en verklaart, onderstreept deze mening. Het is de man, de vader, zo ontdekte men, die het geslacht van het toekomstige kind bepaalt. Dat wordt als volgt uitgelegd. In de mannelijke zaadcellen bevindt zich óf een X-chromosoom, óf een Y-chromosoom. De vrouw of de moeder heeft in al haar eicellen twee X-chromosomen. Wordt de eicel door de versmelting van zaadcel en eicel bevrucht dan heeft deze ofwel twee X-chromosomen (één afkomstig van de moeder en één afkomstig van de vader) ofwel één X-chromosoom (afkomstig van de moeder) en één Y-chromosoom (afkomstig van de vader). In het eerste geval (XX) wordt het kind een meisje, in het tweede geval (XY) een jongen. 3) Met de scheiding in een mannelijk en een vrouwelijk geslacht zet het voor de menselijke evolutie zo essentiële proces van individualisering, van zelfstandige ik-wording, in. In de volgende hoofdstukken komt aan de orde hoe het scheidingsproces in mannen en vrouwen zich in de loop van de tijd voltrok en wordt duidelijk welk belang de vrouwelijke ziel en de mannelijke ziel heeft voor de ontwikkeling van het persoonlijkheids-ik en van de geest. Bronnen1) Rudolf Steiner, De Akashakroniek, De ontwikkeling van mens en aarde GA11, hoofdstuk 5 De splitsing in geslachten. 2) Rudolf Steiner, Menscheitsentwicklung und Christus-Erkenntnis, GA 100, voordracht 27 juni 1907 en Geisteswissenschaftliche Menschenkunde, GA 107, voordracht 8 december 1908. 3) Wikipedia: voortplanting, erfelijkheid. Zie voor de engelse vertaling: www.rsarchive.org © Margarete van den Brink 2007-2025 - www.margaretevandenbrink.nl
|