Het sociale priesterschap 

Harrie Salman

In alle traditionele samenlevingen vinden we een speciale groep mensen die rituelen uitvoeren om te bemiddelen tussen de menselijke wereld en de wereld van de bovennatuurlijke wezens. Sommigen van hen hadden toegang tot de natuurwezens, zoals sjamanen, en anderen tot de goden van de wereld van de engelen, zoals druïden en priesters. In de Germaanse talen stamt het woord "priester" af van het Griekse woord presbuteros, dat “de oudere” of "ouderling" betekent.

Drie niveaus van priesterschap

Het oude Israël had zijn priesters, de kohaniem, die afstamden van Aäron, de broer van Mozes, uit de stam van Levi. Onder hen was een geslacht van "hogepriesters". Maar ook het hele volk Israël werd "een priesterlijk koninkrijk en een heilige natie" genoemd (Exodus 19:6). Dit betekende dat iedere jood deelhad aan het universele priesterschap van het gewone volk, dat tot God bad en lofprijzingen, giften en goede daden offerde. De kohaniem, de officiële priesters, offerden drank, graan en dierlijke offers aan God. Alleen de hogepriester mocht op Jom Kippoer (Grote Verzoendag) het Heilige der Heiligen in de tempel van Jeruzalem binnengaan om vergeving te vragen voor de zonden van de hele natie.

Ook het christendom ontwikkelde een priesterschap met deze drie niveaus. Jezus Christus werd beschouwd als de hogepriester. Elke gemeente had haar eigen presbuteros, wiens taak het was het evangelie te verkondigen en de sacramenten te verzorgen. Dit was het sacramentele priesterschap, dat binnen enkele eeuwen deel ging uitmaken van een hiërarchisch gestructureerde kerk. Zoal in het Oude Testament werden de priesters gewijd in een ritueel waarbij zij de Heilige Geest ontvingen door handoplegging. In zijn eerste Brief schreef de apostel Petrus over het derde niveau van priesterschap, waarbij hij de geciteerde woorden uit Exodus herhaalde: "(...) want gij zijt een uitverkoren volk. Jullie zijn koninklijke priesters, een heilige natie, Gods eigen bezit. Daardoor kunnen jullie aan anderen de goedheid van God laten zien, want Hij heeft jullie uit de duisternis geroepen tot zijn wonderbaarlijk licht".

Op grond van deze woorden spreekt de katholieke kerk van het "universele priesterschap" en de protestantse kerken van het "priesterschap van alle gelovigen". Voor de meeste protestanten is Christus de enige bemiddelaar tussen de gelovigen en God. Zij gaan ervan uit dat leken door Christus directe toegang tot God hebben gekregen, net als een priester. God is even toegankelijk voor alle gelovigen, en iedere christen heeft evenveel mogelijkheden om God te dienen. In het protestantisme worden dominees daarom niet gezien als een groep die te onderscheiden is van de leken. Zij zijn dienaren van de gemeente. In de calvinistische kerk worden de predikanten door de gemeente beroepen. In sommige protestantse groeperingen, zoals de Britse Quakers, zijn er helemaal geen priesters. De Methodistenkerk heeft ook plaatselijke predikanten die leken zijn en een actieve sociale rol spelen in de gemeenten.

Een sociaal georiënteerd christendom

Deze nieuwe opvattingen over de rol van de leken maakten deel uit van een bredere beweging die aan het einde van de middeleeuwen ontstond en waarin de bijzondere status van de priesters werd betwist. Achter deze kritiek staat vooral de stroming van de Bogomielen, die door de officiële kerken als ketters werden beschouwd. Deze sociaal georiënteerde beweging begon in de 10e eeuw in Bulgarije en Macedonië en vertegenwoordigt een transformatie van het manicheïsme, die in de 3e eeuw is gesticht door de christelijke profeet Mani. Zij verspreidde zich naar Rusland (waar zij de kiem legde voor een toekomstige cultuur van liefde en broederschap), naar Bosnië en vooral naar West-Europa, waar de Bogomielen bekend werden als Patarenen (in Italië) en Katharen (in Frankrijk). Hun ingewijden verrichtten sacramentele handelingen. Deze beweging was een van de bronnen van een nieuwe atmosfeer van vrijheid in het geestelijk leven, waarin leken een oorspronkelijk christendom wilden verwezenlijken door een apostolisch leven van devotie en armoede te leiden en door Christus na te volgen in hun dagelijks leven. Dit werd de Imitatio Christi genoemd, de navolging van Jezus Christus.

Een typische uiting van deze sociaal-religieuze impulsen vinden we bij mannen en vrouwen die niet in het klooster traden, maar in privé huizen in de steden samenleefden. Zij wijdden hun leven aan goede werken, zorgden voor zieken, bejaarden en wezen, kopieerden boeken en gaven les in eigen scholen, en weefden textiel dat zij konden verkopen. Dergelijke gemeenschappen vinden wij niet alleen in de landen van de Katharen, maar ook in Holland en België, waar zij begijnen en begarden werden genoemd (en later in het Oosten van Nederland als Broeders en Zusters van het Gemene Leven bekend werden), en in Duitsland en Engeland. In hun sociale priesterschap werden de sociale aspecten van het christendom beoefend. Dit was een leven gewijd aan de zuivering van de ziel en de heiliging van het dagelijks leven ten dienste van de medemens.

Uitlopers van de genoemde laatmiddeleeuwse bewegingen brachten deze spirituele impulsen naar de moderne wereld. De Tsjechisch-Moravische broederschap inspireerde de beweging van graaf Zinsendorf in Herrnhut (bij Dresden in Oost-Duitsland) die zich wereldwijd verspreidde, de Methodisten en andere groepen. In Rusland leefden deze impulsen in sekten die zich tot in Siberië en het Kaukasus-gebied verspreidden. Binnen de antroposofische beweging leidden zij tot de stichting van de Camphill-gemeenschappen voor kinderen en volwassenen met ontwikkelingsstoornissen, geestelijke gezondheidsproblemen en andere speciale behoeften. Ontstaan uit joodse mystieke bronnen leefden deze impulsen in de chassidische gemeenschappen in Oost-Europa, gesticht door de Baal Shem Tov in de 18e eeuw. Zijn doctrines omvatten de plicht van het individu om God te dienen in elk aspect van zijn of haar dagelijks leven. In het begin van de 20e eeuw stichtte de Bulgaarse spirituele leraar Peter Deunov de school van de Witte Broederschap, die ook wortels heeft in de Bogomielen-beweging en waarvan de broeders en zusters het sociale priesterschap uitoefenen.

De sociale impuls

In deze bewegingen leeft het bewustzijn dat het sociale leven offers vergt die wij brengen voor anderen. Wij houden ons egoïsme terug om een ander te dienen, om in onszelf ruimte te scheppen voor anderen, zodat zij gehoord kunnen worden en hun behoeften kunnen uiten. In wezen wordt het sociale leven in christelijke zin pas mogelijk wanneer wij de nood van de andere mens als motief van ons handelen nemen. Vanuit antroposofisch gezichtspunt vindt deze sociale impuls zijn oorsprong in de sfeer van de Grote Drempelwachter, beschreven door Steiner in zijn boek De weg tot inzicht in hogere werelden. Dit houdt in dat wanneer wij bewust handelen vanuit de werkelijke nood van anderen, wij Christus in de andere mens ontmoeten. Deze sociale oriëntatie van de mens heeft zijn parallel in de filosofie van de Joodse filosoof Emmanuel Levinas (1906-1995), die beschreef dat ons moreel bewustzijn ontwaakt wanneer we tijdens een ontmoeting in het gelaat van de andere mens kijken.

De sociale impuls om anderen in hun nood bij te staan is niet bedoeld om hen therapie te geven. Het is geen therapeutische impuls. Wij hebben niet de bedoeling hen te veranderen, wij aanvaarden hen zoals zij zijn. We kunnen anderen helpen om hun karma te dragen. We kunnen hen vergeven. In een ontmoeting kunnen we ons openstellen voor de geest van de ander, die in ons opnemen als we met aandacht luisteren, en aan de ander teruggeven wat we begrepen hebben als we weer spreken. Dit gebeurt in de ritmische afwisseling van luisteren en spreken, in de bewuste uitoefening van het sociale oerfenomeen van de ontmoeting, zoals Rudolf Steiner dat heeft genoemd. We kunnen hen dan helpen zich te verbinden met aspecten van hun hoger wezen, waarmee we karmisch verbonden zijn, zoals Steiner opmerkte op 27 december 1918 (Hoe kan de mensheid Christus terugvinden? GA187). We kunnen hen vragen stellen die hen wakker maken in hun hoger bewustzijn. In die zin kunnen we helpen bij de geboorte van hun geest.

Nieuwe vormen van sacramentalisme

In een voordracht van 27 november 1916 (Het karma van het beroep, GA 172) sprak Steiner over een nieuwe manier van leven waarin Christus door ons heen kan werken. Dienstbaarheid aan anderen kan een sacramentele handeling worden, wanneer die "doordrenkt is van het Christusbewustzijn". Dit is een omslag “naar een sacramentalisme, waarin de daden van de mens doordrongen zijn van het bewustzijn dat Christus overal achter hem staat. Hij zou dus in de wereld niets anders moeten doen dan dat waarin Christus hem kan helpen. Doet hij iets anders, dan moet Christus hem ook helpen, maar zo wordt Christus telkens weer gekruisigd in menselijke daden."

Dit is een visie op een toekomstig sociaal sacramentalisme, dat volgens Steiner bijvoorbeeld kan worden gerealiseerd als we van het opvoeden en onderwijzen van kinderen een 'goddelijke dienst' maken. "Wat in de oude cultussen van het christendom symbolisch werd beoefend en vroeger alleen op het altaar werd voltrokken, moet de hele wereld omvatten". Ook in de omgang met de natuur en het construeren van machines moet de mensheid een dienst aan God vervullen. Meer in het algemeen kunnen we ware kennen ontwikkelen in een ‘communie' met het geestelijke, want zoals Steiner al in 1887 had uitgesproken, is “het denken is de ware communie van de mensheid. Dan "zal het symbolische sacrament van het altaar de universele sacramentele ervaring van de kennis worden", aldus Steiner op 27 november 1916.

Al op 27 december 1907 omschreef Steiner het sacramentalisme zo dat menselijke handelingen dan “door morele volmaaktheid en heiligheid doorgloeid zijn”. Hij sprak in dit verband over een mens voor wie de laboratoriumtafel waaraan hij werkt, een altaar is geworden. Pas wanneer hij het geheim van het sacramentalisme heeft geleerd, krijgt hij toegang tot “het geheim van de voortbrenging van leven” (Mythen und Sagen, GA 101, p. 214). Dit roept in herinnering dat de natuurwetenschappers, die in de 15e en 16e eeuw in de Rozenkruizers broederschap werkten, volgens Steiner van hun laboratorium een oratorium (plaats van gebed) maakten. Zo wordt de studie van de natuur tot een sacramentele activiteit.

Steiner gaf ook een sacramentele dimensie aan onze ontmoetingen met anderen, toen hij op 9 oktober 1918 in zijn voordracht Wat doet de engel in ons astraallichaam? (GA 182) zei dat de engelen in ons astraallichaam beelden vormen met het doel dat wij in iedereen iets goddelijks zullen zien dat in hen verborgen is. Deze herkenning van elkaars gelijkenis met God zal leiden tot een vrije religiositeit waarin kerken niet meer nodig zijn. De ontmoeting met een ander zal dan volgens Steiner "een religieuze handeling, een sacrament" zijn.

In zijn pastoraal-medische cursus voor artsen en priesters (in Nederland uitgegeven als Spiritualiteit en pathologie) heeft Rudolf Steiner in september 1924 op mogelijkheden voor een priesterlijk handelen in het medisch-therapeutische veld gewezen (GA 318).

Het onderzoek van Dieter Brüll

De Nederlandse antroposoof Dieter Brüll (1922-1996) presenteerde de sociale visie van Rudolf Steiner in zijn fundamentele boek De sociale impuls van de antroposofie (1984). In zijn latere jaren ontwikkelde hij ideeën over het sociale priesterschap en het sociale sacramentalisme in zijn boek Bouwstenen van een sociaal sacramentalisme (1995). In zijn jonge jaren was hij geïnspireerd geraakt door het werk van Karl König in de Camphill-gemeenschap, wat hem en zijn vrouw ertoe bracht deel te nemen aan een groep die een heilpedagogische gemeenschap in het oosten van Nederland wilde stichten.

Voor Dieter Brüll leidt de sociale impuls tot een 'vrouwelijke' weg van zorg voor anderen, waarvoor hij in het leven van Maria, de moeder van Jezus, het voorbeeld vond. Deze weg was voor hem verbonden met de inspiratie van de aartsengel Uriël, die in de antroposofie de engel van de zomer is. Voor het Duitse tijdschrift Lazarus schreef hij vijf artikelen over uriëlische thema's, die zijn gebundeld in zijn boek over het sociale sacramentalisme.

Brüll wilde bovendien onderzoeken of van de religieuze sacramenten nieuwe sacramenten van het sociale leven kunnen worden afgeleid. Maar het werd hem duidelijk dat deze benadering niet productief was en dat hij daarentegen moest ontdekken welke sociale gebaren achter de religieuze sacramenten staan. Deze verandering van perspectief werd mogelijk toen hij zich realiseerde dat de vier fasen van het altaar-sacrament (de verkondiging, het offer, de verwandeling of transsubstantiatie, de communie) in hun vier delen de vier essentiële fasen van een gesprek weerspiegelen:

  1. Een zuivering waarin egoïstische driften tot zwijgen worden gebracht.
  2. Het offer van het zelfbewustzijn kan mij vervullen met de andere mens.
  3. In onszelf opnemen wat in de ander leeft is verwandeling.
  4. Wat ik teruggeef in woord of daad is communie.

Zijn begrip van de fundamentele sociale gebaren bracht hem ertoe deze gebaren te identificeren in de volgende kerkelijke sacramenten:

Doopsel: beginnen te werken voor onbekende anderen

Jeugdwijding: mensen uit een gemeenschap uitzenden voor specifieke taken

Mensenwijdingsdienst: het ontmoeten van een ander in de wisselwerking van luisteren en spreken

Het sacramentele gesprek: een deel van het karma van een ander op zich nemen

Stervenswijding: met Christus door een innerlijke transformatie gaan

Priesterwijding: handelen in het sociale leven met de tijdelijke zegen van Christus

Huwelijkswijding: mensen opnemen in een gemeenschap waarin mannelijke en vrouwelijke aspecten zich kunnen harmoniseren

Dieter Brüll erkende dat het sociale sacramentalisme tot de toekomst behoort. Een sociaal priesterschap heeft volgens hem sociale sacramenten nodig die nu nog niet bestaan. Deze sacramenten moeten door een ingewijde worden gegeven. Voor Brüll is de wijding van een sociaal priester steeds tijdelijk. Het is de ervaring van een volmacht vanuit de geestelijke wereld die in een situatie waarin de impuls van de liefde werkzaam is, door Christus wordt verleend. Christus wijdt de mens daarin tot een sociaal priester. In deze tijdelijke toestand handelt de geestelijke wereld door hem of haar heen.

Het sociale priesterschap omvat veel meer dan de sociale gebaren achter de kerkelijke sacramenten, want die gebaren hebben betrekking op hele speciale situaties. Brüll identificeerde deze gebaren met zeven sociale sacramenten, maar dit is een beperking. Er zijn veel meer situaties. Het sociale priesterschap omvat alle gebieden van het leven.

Een altruïstische manier van leven

Het sociale priesterschap heeft het instituut van een kerk niet nodig. Het gaat om het werk van leken. De zielzorg voor de psychologische en sociale noden in de kerkelijke gemeenten die door priesters wordt uitgeoefend, kan ook door leken worden gedaan, en soms beter. Wanneer we in de ontmoeting met anderen handelen vanuit de impuls van de liefde, is Christus tussen ons aanwezig (het sociale equivalent van het sacrament van het altaar, de eucharistie) en krijgt ons handelen een gewijd karakter. De aanwezigheid van Christus maakt alle sociale handelingen sacramenteel. Steiner noemde het opvoeden en onderwijzen van kinderen, maar hij bedoelde de heiliging van het gehele sociale leven.

De school voor het sociale priesterschap is het leven zelf. Daarin kunnen we tot een bewustwording komen van ons handelen. Handelen we vanuit ons eigenbelang of vanuit een sociale impuls? Vaak beseffen we dat pas achteraf. We kunnen ook van tevoren een besluit nemen om vanuit het belang van de ander te handelen en dan onderzoeken hoe dat uitwerkte. Op deze wijze kunnen we aan onszelf werken. Het gaat uiteindelijk om een wisselwerking tussen het eigenbelang en het belang van de ander. Op den duur is dit geen tegenstelling meer, naarmate we beseffen dat we van elkaar afhankelijk zijn en dat we alles aan anderen te danken hebben. Dit besef kan er toe leiden dat we onze gemeenschappen zo inrichten dat daarin een sociaal leven van wederzijdse hulp mogelijk wordt. Rudolf Steiner heeft dit met de sociale impuls en de concrete uitwerking daarvan in de sociale driegeleding mogelijk willen maken.

Nieuwe beroepen

In het moderne sociale leven zijn er vele nieuwe beroepen waarin zich een sociaal priesterschap ontwikkelt. Nieuwe sociale kwaliteiten ontwikkelen zich op het gebied van het begeleiden van anderen in moeilijke levenssituaties, het ondersteunen en adviseren van individuen en groepen, het op een sociaal gezonde wijze structureren van gemeenschappen en organisaties, en het werken aan een nieuw sociaal leven, waarin alle menselijke activiteiten zullen veranderen in een dienst aan God. In deze levenssferen ontstaan nieuwe sociale vormen en rituelen, die kunnen uitgroeien tot de sociale sacramenten van de toekomst. Inspiraties uit de geestelijke wereld kunnen iedereen in staat stellen daaraan in concrete situaties een juiste vorm te geven. In nieuwe sociale mysteriën (bewuste vormen van communicatie met geestelijke wezens) kunnen we het sociaal priesterschap in de praktijk te brengen.


Literatuur

Dieter Brüll, Bouwstenen voor een sociaal sacramentalisme, Nearchus, Assen 1995. Heruitgave in: Dieter Brüll, Verzamelde geschriften, deel 3, Nearchus, Assen (in voorbereiding).

Dieter Brüll, De sociale impuls van de antroposofie, heruitgave in: Dieter Brüll, Verzamelde geschriften, deel 2, Nearchus, Assen 2019.

Harrie Salman, De sociale wereld als mysterieplaats, Nearchus, Assen 2020.

 

naar boven