De Esoterische Evolutie - 6 

De Aarde

Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken werd beschreven hoe aan de Aarde drie eerdere incarnaties voorafgingen: de Oude Saturnus, de Oude Zon en de Oude Maan.

Wat gebeurde er toen de Aarde na de Oude Maantoestand als vierde incarnatie uit het donker van de pralayatoestand tevoorschijn kwam?

Als wij dat met onze tegenwoordige ogen hadden kunnen waarnemen dan zouden we gezien hebben dat vanuit die pralayatijd een onvoorstelbaar groot en machtig hemellichaam tevoorschijn kwam dat de latere Zon én alle latere planeten, inclusief de Aarde, in een nog ongedifferentieerde vorm in zich droeg.

Dit gigantisch grote moederlichaam strekte zich uit over een gebied dat in de tegenwoordige tijd de omloop van de planeet Satunus beslaat. Uit dit oerlichaam werd in de loop van een miljarden jaren durende evolutie de toestand geboren zoals wij die nu kennen: de Zon als ster in het centrum van ons zonnestelsel en de planeten, inclusief de Aarde, die om de Zon heen draaien.

Hoe voltrok zich dat proces?

Dat gebeurde doordat hoge scheppende geestelijke wezens geleidelijk aan delen van dit moederlichaam afsplitsten en verzelfstandigden. Als eerste waren dat de latere planeten Saturnus, Jupiter en Mars. Daarna trad de Zon uit tezamen met de latere planeten Venus en Mercurius. Op hun beurt scheidden deze, Venus en Mercurius, zich weer af van de Zon.

In die nieuwe situatie maakte de Aarde tezamen met de Maan nog geheel en al deel uit van het hemellichaam dat 'de Zon' wordt genoemd.

Maar ook daar kwam verandering in toen het proces van afsplitsing zich voortzette en de Zon zich afscheidde van de Aarde die toen de Maan nog in zich had. Maar ook aan die verbinding kwam een einde toen de Maan zich op een gegeven moment losmaakte van de Aarde en een eigen kringloop om de Aarde begon.

Al deze afscheidingsprocessen vonden plaats in onvoorstelbaar lange tijden in de beginperiode van de Aardeperiode. Deze langdurige tijden worden het Polaire, het Hyperboresche en het Lemurische tijdperk genoemd.

In de Hyperboresche tijd toen na het uittreden van de eerdere planeten het grote oerlichaam de Zon de Aarde en de Maan nog in zich had, trad de Zon uit. Over bleef de Aarde die de Maan nog in zich droeg.

In de Lemurische tijd maakte de Maan zich los van de Aarde en begon, zoals gezegd, geleidelijk aan een omloop om de Aarde.

Als we van al die processen een voorstelling proberen te maken moeten we ons realiseren dat die oerlichamen in die vroege tijd nog overwegend vloeibaar en zacht waren. Dat geldt ook nog voor de Aarde in de Lemurische tijd. Er had zich op deze planeet in wording nog nauwelijks een minerale ondergrond gevormd. Het proces van versteviging, van mineralisering, trad eigenlijk pas echt in na het uittreden van de Maan.

Om u een idee te geven van de verschillende stadia die de Aarde in haar ontwikkeling in het verleden doormaakte, in onze tijd doormaakt en in de toekomst nog zal doormaken, hieronder een overzicht van de zeven hoofdtijdperken die kenmerkend zijn voor de Aarde-ontwikkeling.

We zien dat na het tijdperk Lemurië, het tijdperk Atlantis aanbreekt met daarna het Na-Atlantische tijdperk. Daarna volgen nog een Zesde en een Zevende tijdperk. Deze laatste ontvingen nog geen namen.

Na het Zevende tijdperk zal de de Aarde opnieuw door een pralayatoestand in de geestelijke wereld gaan en als een nieuw hemellichaam 'de nieuwe Jupiter' geheten, tevoorschijn komen.

Daar zullen de omstandigheden en vormen en daarmee ook het menselijk leven opnieuw totaal verschillend zijn aan dat van de Aarde.

De Aarde-ontwikkeling en haar hoofdtijdperken

1. Het Polaire tijdperk 7. Het Zevende tijdperk
2. Het Hyperborese tijdperk 6. Het Zesde tijdperk
3. Het tijdperk Lemurië 5. Het Na-Atlantische tijdperk
4. Het tijdperk Atlantis

In onze tijd leven wij in het 5e hoofdtijdperk van de Aarde, de Na-Atlantische periode.

In de hoofdstukken die volgen ga ik uitgebreid in op de ontwikkeling van de verschillende hoofdtijdperken en de afsplitsingen van met name de Zon en de Maan. We zullen dan zien welk een enorme invloed deze gebeurtenissen hadden op de ontwikkeling van de mens, de Aarde zelf en de vorming van de natuurrijken: de planten, de dieren en het minerale rijk, het gesteente.

Om alvast een tipje van de sluier op te lichten: met het uittreden van de Maan in de Lemurische tijd vond op Aarde de scheiding in twee geslachten plaats. Daardoor ontstond het vrouwelijke en het mannelijke element. Tot die tijd was de mens-in-wording een ééngeslachtelijk wezen dat beiden ín zich vereende. Tegelijkertijd deden met die uittreding geboorte en dood hun intrede en gingen de wetten van karma werken. Een uitermate belangrijke periode dus waarin zich gigantische veranderingen voltrokken.

Lemurië omvat ook de tijd waarin het verhaal van Adam en Eva in het Paradijs zich afspeelt, de gebeurtenissen die in het boek Genesis in de Bijbel worden beschreven.

De gangbare wetenschap en de esoterische evolutieleer

Het voorgaande geeft aan dat de inzichten uit de reguliere wetenschap, namelijk dat de Aarde en de Maan waarschijnlijk ooit één geheel vormden, niet in tegenspraak zijn met de esoterische evolutieleer. In tegendeel, ze bevestigen elkaar juist.

Het geesteswetenschappelijk onderzoek van Rudolf Steiner is nooit in tegenspraak met feiten waar de gangbare wetenschap van uitgaat. Ze onderzoeken immers dezelfde Aarde. Als er sprake is van verschil zit hem dat in wijze waarop de feiten en verschijnselen zoals deze zich voordoen worden geinterpreteerd.

Zo kan een plaatje als het onderstaande bijvoorbeeld op twee verschillende manieren worden uitgelegd.

Je kunt, zoals de gangbare wetenschap meent, zeggen dat de mens uit de aap is voortgekomen en in wezen dus een dier is. Anderzijds kun je evengoed stellen dat de mens in zijn lichamelijke ontwikkeling een dierlijke fase doormaakte waarin zijn gestalte een vorm doorliep die in een bepaalde fase min of meer op die van de latere mensaap leek.

De esoterische evolutieleer voegt hier aan toe dat in de loop van de tijd, tijdens de wordingsfase van de menselijke lichamelijkheid het plantachtige en het dierlijke element geleidelijk aan uitgescheiden werden, inclusief het latere 'aapachtige'. Zo ontstond stap voor stap de huidige menselijke vorm en gestalte. Uit de astrale substantie die tijdens die wording werd uitgescheiden bouwden hoge scheppende geestelijke wezens de verschillende soorten binnen het dierenrijk. Met als laatste soort de mensapen.

Ik kom op deze ontwikkeling later nog uitgebreid terug.

Aanvankelijk twee gescheiden wegen

Om het wordingsproces van de mens goed te kunnen begrijpen en die van de apen te kunnen onderscheiden is het belangrijk steeds weer te beseffen dat de menselijke ontwikkeling tot in Lemurië twee van elkaar gescheiden wegen ging.

De ene weg is die van de mensengeest die afdaalt naar de aarde. De andere is die van de opstijgende, zich ontwikkelende lichamelijkheid waarin een aards voertuig gevormd werd. De afdalende mensengeest omvat de hogere aspecten van de mens als geestelijk wezen: de geestmens (atman), de levensgeest (boeddhi) en het geestzelf (manas).

De opstijgende lichamelijkheid omvat de ontwikkeling van het fysieke lichaam, het etherlichaam en het astrale lichaam.

Op die lichamelijke ontwikkelingsweg maakt de wordende mens in zijn lichamelijkheid, zoals gezegd, een 'plantachtig' en een 'dierlijk' stadium door. Daarbij moeten we beseffen dat het uitgangspunt van de hoge scheppende geestelijke wezens altijd, al ver vóór het begin van de schepping, geweest is een lichamelijke behuizing voor de mens te bouwen waarin hij als geestelijke wezen een ontwikkelingsweg op Aarde zou kunnen gaan.

Uit die oerlichamelijkheid van de mens die al op de oude Saturnus werd aangelegd, zijn zoals gezegd door de hiervoor vermelde uitscheidingsprocessen in latere tijden op Aarde de natuurrijken ontstaan: de dieren, de planten en het minerale rijk.

De verbinding tussen geest en lichamelijkheid

Pas in de Lemurische tijd van de Aarde komen beiden beide wegen: die van de afdalende geest en die van de opstijgende lichamelijkheid, samen. Eigenlijk kunnen we van dat moment af pas van de geboorte van de mens zoals hij bedoeld is, spreken. Alles wat daaraan voorafging behoort tot de voorbereidingsfase. Vandaar de term 'mens-in-wording'.

De verbinding tussen de geest en lichamelijkheid kwam tot stand doordat de hoge scheppende geestelijke wezens de wordende mens in de Lemurische tijd een eigen 'ik' schonken, het latere centrum van zijn persoonlijkheid.

Door dit ik werd het mogelijk dat de uit de geestelijke wereld afdalende geest en zijn op Aarde ontwikkelende lichamelijkheid zich in de mens op een nooit eerder in de evolutie vertoonde wijze met elkaar konden verbinden. Daardoor kon de geest in het ik en in de lichamelijkheid werkzaam worden.

Schematisch kunnen we dat als volgt voorstellen:

Atman
Boeddhi
Manas
Ik
Astraal-lichaam
Ether-lichaam
Fysiek lichaam

Door dit gebeuren kreeg de menselijke ontwikkeling een totaal nieuwe inslag. De werking van de geest in het ik van de mens maakte dat hij werkelijk mens op aarde werd. Het gevolg was dat hij zich uiterlijk steeds duidelijker van de dieren ging onderscheiden. Dieren bezitten geen eigen ik en hebben dientengevolge geen eigen persoonlijk of zelfbewustzijn. Wat niet wil zeggen dat zij geen eigen vorm van bewustzijn hebben.

Het voorgaande geeft aan dat als je de waarheid omtrent de diepere betekenis van het leven op Aarde wilt leren kennen je, zoals Wolfgang Goethe zei 'tegelijkertijd met de ogen van het lichaam en de ogen van de geest' moet leren waarnemen. De huidige wetenschap kijkt alleen met de ogen van het lichaam en beperkt zich daarmee tot de werkelijkheid van de uiterlijke fysieke wereld.

De werkelijkheid van de geest - die de betekenis inhoudt van het waarom en van de wijze waarop de vormen in de uiterlijke wereld tot uitdrukking komen - speelt in die gedachtengang geen enkele rol.

Mensen als Goethe en Rudolf Steiner daarentegen keken als wetenschapper en als ingewijde behalve in de uiterlijke wereld ook in de wereld van de geest en verbonden deze met elkaar.

Door op deze wijze zowel met hun fysieke oog als met hun geestesoog te werken konden zij de verschijnselen die zich in de kosmos en op aarde voordoen op een heel andere wijze duiden en interpreteren dan de uiterlijke wetenschap.

In onze tijd komen er gelukkig meer wetenschappers die beide zijden van de werkelijkheid: het bovenzintuiglijke, geestelijke en het zintuiglijk waarneembare aardse, kunnen waarnemen en met elkaar verbinden.

Een van hen is Dankmar Bosse een duitse paleontoloog, onderzoeker van fossielen. In de vijfendertig jaar dat hij als wetenschapper verbonden was aan het Geologisch Instituut in Berlijn schreef hij een monumentaal boekwerk van meer dan 500 pagina's : Die gemeinsame Entwicklung von Erde und Mensch 1). Daarin vertelt hij dat de geologische samenhangen die hij onderzocht tot in de details van een gesteente, een fossiel of een landschap, 'zich als een verbazingwekkend getrouwe afbeelding van de bovenzinnelijke, geestelijke ontwikkeling van de mens laten zien, zoals Rudolf Steiner deze beschrijft'. Aarde en mens gaan een gemeenschappelijke ontwikkelingsweg.

Studies als deze zullen, tezamen met het toenemende aantal mensen dat in onze tijd geestelijk wakker wordt – met andere woorden: van wie het geestelijk oog opengaat – er toe leiden dat de geestelijke grondslag van al het uiterlijk bestaande steeds vanzelfsprekender zal worden.


Literatuur
  • Dagmar Bosse, Die gemeinsame Evolution von Erde und Mensch. Entwurf einer Geologie und Paläontologie der lebendigen Erde. Verlag Freies Geistesleben.
  • In de Engelse vertaling: Dankmar Bosse The Mutual Evolution of Earth and Humanity. SteinerBooks, Inc.

© Margarete van den Brink 2007-2025 - www.margaretevandenbrink.nl

 

naar boven