![]() |
De Esoterische Evolutie - 3De grondlegging van het fysieke lichaam |
Oude Saturnus | Vulcanus | |||||
Oude Zon | Venus | |||||
Oude Maan | Jupiter | |||||
Aarde |
In dit hoofdstuk laat ik zien hoe volgens de esoterische traditie in de verre oertijd van de schepping, in de Oude-Saturnusperiode, de basis werd gelegd voor wat later op Aarde ons fysieke lichaam zou worden. In volgende hoofdstukken komt de ontwikkeling van het etherlichaam, het astraallichaam en het ik aan de orde met de daarbij behorende bewustzijnstoestanden.
Daaruit zal blijken dat heel de evolutie van de lichamelijkheid, van de planetaire toestanden en van het menselijke bewustzijn, alleen mogelijk was en is doordat hoge scheppende geestelijke wezens geestelijke krachten vanuit zichzelf deden uitstralen. Vandaaruit vormden zij behalve de verschillende planetaire toestanden ook onze verschillende lichamen en gaven ons een ik. Dankzij hun offer, hun geschenk aan ons mensen, kunnen wij onze ontwikkelingsweg door de zeven verschillende bewustzijnstoestanden gaan en steeds hogere geestelijke niveaus van bewustzijn bereiken.
Omdat we ze steeds weer tegen zullen komen begin ik met een overzicht met de namen en de rangorde van deze hoge scheppende geestelijke wezens, die vanwege hun hoge ontwikkeling en status, in oosterse religies 'goden' worden genoemd en als zodanig vereerd. In de westerse esoterie heten zij 'de hemelse hiërarchieën' of kortweg 'de hiërarchieën'. Als goddelijk-geestelijke wezens scheppen en handelen zij in opdracht van de Drie-eenheid of Triniteit: God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest.
De eerste hiërarchie bevindt zich het dichtst bij de goddelijke Drie-eenheid. De derde hiërarchie staat het dichtst bij de mensen. De Drie-eenheid werkt scheppend door alle negen hemelse hiërarchieën heen.
God de Vader
God de Zoon
God de Heilige Geest
1 Serafijnen - Geesten van de Liefde
2 Cherubijnen - Geesten van de Harmonie
3 Tronen - Geesten van de Wil
4 Kyriotètes - Geesten van de Wijsheid
5 Dynameis - Geesten van de Beweging
6 Elohiem/Exousiai - Geesten van de Vorm
7 Archai Geesten van de Persoonlijkheid/het Oerbegin, Tijdgeesten
8 Archangeloi Aartsengelen
9 Angeloi Engelen
Vóór we verder gaan wil ik er op wijzen dat in de ontwikkelingsweg van de Oude Saturnustoestand tot in de Aarde-periode de hoge scheppende hemelse hiërarchieën met name werkten aan de ontwikkeling van de toekomstige woonplaats (de planetaire toestand) en aan de toekomstige woning van de mens, zijn lichamelijkheid. De lichamelijkheid waarmee hij op aarde een ontwikkelingsproces als mens kan gaan. Pas als zijn lichamelijkheid zover is dat zij drager kan worden van het geestelijke wezen mens, kan deze daar bezit van nemen en zijn weg op aarde gaan. Tot die tijd leeft hij met zijn ziel en geest nog geheel en al opgenomen in de geestelijke wereld die dit werk omhult en is zijn bewustzijn nog diep, trance-achtig onbewust.
Daarnaast is het belangrijk te weten dat de lichamelijkheid van de mensheid én de verschillende planetaire toestanden die uiteindelijk tot de Aardetoestand leidden, vier verschillende fasen van stoffelijke verdichting doormaken. Deze verdichting gebeurt achtereenvolgens via:
1. warmte-substantie,
2. lucht- en lichtsubstantie
3. waterachtige substantie en
4. minerale stoffelijkheid.
Op Oude-Saturnus neemt de schepping een aanvang in een nauwelijks 'stof' te noemen sfeer van geestelijke warmte. Op de Oude-Zon wordt daaraan het lucht- en lichtelement toegevoegd. Op de Oude-Maan het element van het waterachtige. En op Aarde tenslotte het vaste, minerale element, de fysieke aardse stoffelijkheid.
Deze ontwikkeling maakte dat wij tegenwoordige mensen op Aarde alle vier de elementen in ons dragen: de warmte van Saturnus in onze ziel en ons bloed (waardoor de basistemperatuur van ons lichaam van zichzelf uit constant tussen de 36,5 en 37 graden Celsius ligt), het luchtelement in de in- en uitademing van de longen, het waterelement in het bloed en de sappen van de verschillende organen, en het vaste, minerale element in de stevigheid van ons fysieke lichaam met zijn skelet en botten.
Nu over naar de toestand op Oude Saturnus.
In zijn prachtige serie voordrachten getiteld 'Kosmische hiërarchieën' vertelt Rudolf Steiner hoe ooit binnen de goddelijke Triniteit het idee, de gedachte, ontstond voor een nieuw zonnestelsel
waarbinnen de mens een ontwikkelingsweg zou kunnen gaan. Om dat te realiseren gaven zij hun doelen en plannen door aan de hoogste hiërarchie van scheppende geestelijke wezens: de Serafijnen. De Cherubijnen pakten deze gedachten vanuit hun hoge wijsheid op en werkten ze uit zodat ze uitvoerbaar werden. De Tronen realiseerden dit alles doordat zij iets van hun wezen dat
geestelijke warmte en geestelijke vuurkracht bezit, lieten uitstromen in het heelal.
Tijdens dat werk zagen deze hoge wezens heel de toekomstige menselijke evolutie voor zich,
inclusief de bouw en ontwikkeling van het latere fysieke lichaam. Zij wisten dat in dat fysieke lichaam ooit, in de verre, verre toekomst een menselijk wezen, een menselijke geest, zou moeten incarneren en kunnen leven.
De gedachtebeelden die deze hoge hiërarchische wezens voor zich hadden kunnen we vergelijken met een schilder die zich vooraf een beeld vormt van het schilderij dat hij wil schilderen. Nog vóór hij het penseel ter hand neemt, ziet hij in gedachten voor zich wat hij wil gaan scheppen. Hetzelfde gebeurde in die oertijd de wezens uit de eerste hiërachie. Zij 'dachten' de schepping.
De uitstraling van het wezen van de Tronen leidde ertoe dat er in die sfeer van 'warmte' een soort 'warmtestof' ontstond. Deze warmtestof vormde in dit oerbegin het vóórstadium van de aardse toestand zoals wij die tegenwoordig kennen. Alles wat zich in de planetaire fasen na Saturnus ontwikkelde is uit die oertoestand van warmte voortgekomen.
Van deze warmtestof op Saturnus zouden wij met onze huidige aardse ogen echter niets hebben kunnen zien. Zij verkeerde als het ware nog in een vóórstadium van stoffelijkheid en was in wezen nog zuiver geestelijk van aard.
In die warmtesfeer nu plantten de Tronen, de Geesten van de Wil, als eerste de kiem voor wat later het menselijke fysieke lichaam zou worden. Deze kiem werkten zij in de loop van de Saturnustijd samen met ander hoge scheppende wezens uit tot de basis van een lichaam dat uit warmtestof bestond. Het is in deze kiem dat het hierboven aangeduide diep-onbewuste trancebewustzijn leefde. Ook dit bewustzijn, hoe diep onbewust ook nog, werd aangebracht door hoge scheppende wezens.
Voor ons begrip van de esoterische evolutie is het belangrijk te realiseren dat de schepping op Saturnus dus begon met de aanleg van het fysieke lichaam. Het menselijke fysieke lichaam is het eerste lichaam dat geschapen werd.
Al het andere in de schepping: het plantenrijk, het dierenrijk, en de minerale stoffelijkheid, is daarna pas ontstaan. Ja, is zelfs uit deze oerlichamelijkheid van de mens voortgekomen zoals deze in de Oude Saturnustoestand ontstond. Meer daarover in de latere hoofdstukken.
Zoals ik al aangaf werkten in de loop van de Saturnusperiode behalve de Tronen ook andere hoge scheppende hiërarchische wezens aan dit warmtestoflichaam en ontwikkelden het verder. Net als de Tronen maken deze wezens deel uit van de geestelijke, kosmische hiërarchieën. De geestelijke of kosmische hiërarchieën zijn zoals ik al vertelde de uitvoerders van het scheppingsplan van de Drie-enig God. Hun scheppende arbeid aan mens en kosmos staat geheel en al in dienst van de goddelijke Triniteit.
Om een indruk te geven van wat er in die vroege scheppingsperiode op Saturnus in die sfeer van warmte gebeurde, geef ik een korte schets van het werk van deze hoge geestelijke wezens.
Na de Tronen bewerkten de hoge Geesten van de Wijsheid (Kyriotetes) de de dan bestaande kiem van het wordende mensenlichaam. Ze deden dat zó dat in deze kiem een wijze ordening werd ingeprent. Dat wil zeggen dat zij daarmee de basis legden voor een weldoordachte struktuur en bouw van het fysieke lichaam.
Doordat deze wezens dat toen deden vinden wij ook in onze tijd in het menselijk lichaam (net als in de hele natuur) doelbewuste ordening en wijsheid. Denk maar aan de ongelooflijk gecompleerde bouw van de hersenen, het oog, het oor, het hart en de stofwisselingsorganen die op zo'n prachtige wijze werken en met elkaar samenwerken. In al die ordening en wijsheid kunnen wij het werk van de Geesten van de Wijsheid, de Kyriotetes, herkennen dat zij op Saturnus begonnen zijn.
Naast de Geesten van de Wijsheid legden Geesten van de Beweging of van de Werkzaamheid (de Dynamis) in de kiem van het fysieke lichaam het element van de beweging, de werkzaamheid. Daardoor konden wij later lopen, onze handen gebruiken en konden onze organen functioneren.
Vervolgens schonken Geesten van de Vorm (Exusiai) het wordende lichaam, dat eerst een soort beweeglijke warmtewolk was, een begrensde vorm. Daarmee legden zij het grondpatroon voor wat later de gestalte van het fysieke lichaam zou worden.
Op Saturnus werd in die oertijd in de warmtestof met name ook de basis van de zintuigorganen uitgewerkt: het oor, het oog, e.d. en het strottehoofd. Dat werk werd voornamelijk door de Aartsengelen gedaan. Buiten de zintuigorganen en het strottehoofd bestonden er in die tijd in aanleg nog geen andere organen. Het geeft aan hoe belangrijk de zintuigorganen voor de ontwikkeling van de mens zijn.
Behalve de hiervoor genoemde waren er nog meer hoge geestelijke wezens actief betrokken bij het ontwerp van wat later het fysieke lichaam werd. Onder hen de Geesten van de Persoonlijkheid of van 'het eigen zelf', behorend tot de rangorde van de Archai, de Tijdgeesten. Zij worden ook wel de Geesten van het Egoïsme genoemd. Deze geesten zorgden er voor dat in de basis van het fysieke lichaam zulke elementen werden gelegd dat wij mensen later, in de Aarde periode, een zelfstandig mens, een eigen persoonlijkheid, zouden kunnen worden. Een mens die niet alleen los kon staan van de omgeving, maar zich ook geheel en al op zichzelf kon richten. Met andere woorden: 'ego-centrisch' kan zijn. Al in de oertijd van de schepping werd daarmee de mogelijkheid tot egoïsme in de mens gelegd. Waarom was dat zo?
De weg naar zelfstandige menswording waarin de geest tot ontwikkeling komt, brengt de noodzaak met zich mee dat we vanuit ons ik, onze persoonlijkheid, twee verschillende gebaren kunnen maken.
Het ene gebaar beweegt zich van de omgeving af naar jezelf toe, jezelf als persoon. De andere gaat van jezelf uit naar de omgeving, naar andere mensen. Beide bewegingen, zowel naar jezelf toe als van jezelf uit naar de omgeving, zijn nodig om een zelfstandig mens te kunnen worden. En dat niet alleen, ook om een vrij mens te worden.
Want alleen in de mate waarin ons ik 'vrij' wordt, dat wil zeggen wij ons ego, ons egoïsme, overwinnen - maar toch jezelf blijft - kan ons geestelijke Zelf zich in ons ontplooien en ooit scheppend actief worden. Voorwaarde is dan wel dat we eerst een ik-mens moeten zijn, een eigen persoonlijkheid moeten bezitten die op zichzelf gericht is en op zichzelf kan staan. Anders is er ontstaat er geen eigen, persoonlijke zelfstandigheid. Noch de mogelijkheid om in een volgende ontwikkelingsstap op een vrije wijze liefde aan de andere mens te leren geven.
De Geesten van de Persoonlijkheid ofwel de Geesten van het Egoïsme nu voedden ons mensen vanaf Saturnus door alle planetaire toestanden heen op tot zelfstandigheid. Tot mensworden vanuit je eigen persoonlijkheid, je eigen ik.
Deze Geesten worden ook wel de 'goede Asoeras' genoemd. Zij zijn erop uit de mens zelfstandig en vrij te maken zodat het geestelijke Zelf zich op de juiste wijze in ons kan ontwikkelen.
Maar al in die Saturnustijd werkten er naast deze goede Asoeras ook hoge Geesten van de Persoonlijkheid die 'gevallen engelen' geworden zijn. Dat wil zeggen geestelijke wezens die zich niet verder ontwikkelden en bleven staan. Zij worden in de esoterie ook wel de 'kwade Asoeras' of de geesten van de verzoeking of de duisternis genoemd. Deze kwade geestelijke wezens zijn er op uit het op zichtzelf gerichte, het egoïsme van de mensen, in de loop van de evolutie zo krachtig en sterk te maken dat zij in dit egoïsme gevangen raken. Dit met het doel te verhinderen dat ooit het geestelijke Zelf – dat vrijheid en liefde draagt – in dit ik geboren wordt.
Daarmee trachten deze wezens de menselijke opdracht onmogelijk te maken, te verhinderen.
Hiermee zijn we bij een van de diepste mysteries van de menswording aangekomen, Namelijk bij het feit dat al in de oertijd van de schepping door de scheppende geestelijke wezens in mensen zowel de neiging tot het goede als tot het kwade werd aangelegd !
Het esoterische christendom laat zien dat dit zo is omdat wij mensen zonder de werking van beide, aan elkaar tegengestelde geestelijke krachten, nooit de geest, ons geestelijke zelf, in ons tot ontwikkeling zouden kunnen brengen. En dus ook niet de toekomstige fasen Jupiter, Venus en Vulcanus zouden kunnen bereiken.
Geestelijke ontwikkeling in de zin van het esoterisch christendom houdt in dat wij mensen zowel met het goede als het kwade in ons moeten leren omgaan. Alleen daardoor groeien wij in geestelijk opzicht en worden we werkelijk vrij.
In de praktijk van onze evolutie betekent dit dat wij niet alleen - met behoud van ons ik-gevoel - het egoïsme in ons moeten leren overwinnen, maar ook de krachten van het boze in ons moeten kennen en leren hanteren die daarmee samenhangen en die uit zijn op het het kwade. Het kwade willen.
Dat is de reden waarom in het goddelijke scheppingsplan zowel de goede Geesten van de Persoonlijkheid als die van het kwade een essentiële rol spelen.
Tenslotte zijn het tegen het einde van de Saturnus periode de scheppende wezens uit de allerhoogste hierarchie: de Serafijnen, Cherubijnen en Tronen, die nogmaals, maar nu op een heel andere wijze, hun gaven aan de wordende mens schenken opdat het menselijke ontwikkelingsproces zich op de juiste wijze zal voltrekken.
Als eerste stroomden de Serafijnen, ook Geesten van de Alomvattende Liefde genoemd, hun hoge liefdekracht uit over het oppervlak van Saturnus en het zich ontwikkelende fysieke lichaam. Daarmee werd heel de schepping doortrokken van hun wezen van liefde en werd in de wordende mens als kiem het vermogen tot alomvattende liefde gelegd.
Vervolgens lieten Cherubijnen het vermogen van het verstand, het latere denkvermogen, uitstromen in de wordende schepping.
Met het uitermate doffe bewustzijn dat de mens op Saturnus bezat kon hij dit verstand nog in het geheel niet gebruiken. Het rustte slechts als mogelijkheid en als kiem in hem om ontwikkeld te worden als het juiste moment daartoe zou zijn aangebroken.
Als laatste schonken de Geesten van de Wil, de Tronen, zij die zo'n belangrijke rol vervulden aan het oerbegin van Saturnus, opnieuw gaven vanuit hun wezen. Zij doordrongen de aanleg van het fysieke lichaam, het warmtestoflichaam, en legden daarin de kiem voor de veel latere ontwikkeling van de eigenlijke geestesmens, Atma. Door deze gave van de Geesten van de Wil kon in latere stadia van de evolutie onze geest, ons geestelijke zelf, in de lichamelijkheid werken en ons van binnenuit aanzetten tot ontwikkeling. Om dan uiteindelijk als wij mensen de Vulcanus periode bereiken als Atma of Geestmens tot volledige ontplooiing en scheppende arbeid van ons diepste geestelijke wezen te komen.
De Saturnustoestand sluit zich af en gaat over in pralaya. Als Zonnetoestand komt zij daar veel later weer uit te voorschijn.
Daarover in het volgende hoofdstuk.
Voor een overzicht van de hiërarchieën, hun verschillende benamingen en de plaatsen in de bijbel waar over hen gesproken wordt, zie blz. 218 en 219 in dit boek.
© Margarete van den Brink 2007-2025 - www.margaretevandenbrink.nl