![]() |
De Esoterische Evolutie - 8Het uittreden van de Zon en de Zonnelogos in de Hyperborese TijdOnderstaand overzicht toont de Aarde in haar relatie tot haar incarnaties in het verleden en die in de toekomst.
In de vierde incarnarnatiefase, de fase die wij Aarde noemen en waar wij nu in verkeren, zijn zeven hoofdtijdperken te onderscheiden. In die tijdperken ontwikkelen de mensheid en de Aarde zich stap voor stap verder.
Het Hyperborese tijdperkHet vorige hoofdstuk (nr.7) beschreef de pracht van licht, kleur, glans en luister die in de Hyperborese tijd van het oerlichaam van de Aarde uitging. Dit oerhemellichaam dat de Zon en de planeten, en dus ook de Aarde en de Maan, nog in zich droeg, toonde zich als een reusachtige zon die door heel de kosmos licht verspreidde. Ook het menselijke lichaam dat toen nog uit een plantachtige dampgestalte van vuur, lucht en nevel bestond, straalde licht uit. In die tijd was de geest van de mens niet met de lichamelijkheid verbonden. Zij bevond zich nog buiten haar in het innerlijk van het goddelijke. Dit hoofdstuk laat zien waarom de Zon en de andere planeten zich in de Hyperborese tijd van de Aarde uit het oerhemellichaam losmaakten en wat de gevolgen daarvan waren. Ook de hoog verheven geestelijke wezens die bij dit proces betrokken waren worden beschreven. Het uittreden van de ZonWaarom maakte de Zon zich in de Hyperborese tijd los uit het machtige oerhemellichaam? Daar waren verschillende redenen voor. In de eerste plaats was er het gegeven dat de Aarde op het punt stond in een volgende verdichtingstoestand over te gaan. Aan de sfeer van vuur, warmte, lucht, licht en nevel, moest nu omwille van de verdergaande evolutie, het waterachtige element worden toegevoegd. Die verdergaande verdichting maakte de Aarde als woonplaats echter ongeschikt voor de uitermate hoge scheppende geestelijke wezens die alleen in de ijlere, fijnere sfeer van vuur, warmte, lucht en licht konden leven om hun taak naar de mensheid vervullen. Daarom maakten zij de Zon los uit het grotere geheel, namen het licht en de fijnere substanties mee en bouwden in de Zon een nieuwe woonplaats. Zo kon hun ontwikkeling, die zich veel sneller voltrok dan die van de mensen en oneindig veel hoger was, zich ongehinderd voorzetten. Als gevolg hiervan werkten deze hoge geestelijke Zonnewezens voortaan via het zonlicht van buitenaf op de Aarde en de wordende mensen in. En dus niet langer van binnenuit. De vorming van het zonnestelselNu was het zo dat vóórdat de Zon uit het oerlichaam trad andere delen van dat oerhemellichaam, de latere planeten Saturnus, Jupiter en Mars, zich in de Polaire tijd al verzelfstandigd hadden. In de Hyperboresche tijd maakten de Zon, en daarmee ook de latere planeten Venus en Mercurius zich los van het oerlichaam. Ook zij werden zelfstandig. Venus en Mercurius werden de woonplaats van geestelijke wezens die niet hoog genoeg ontwikkeld waren om met de hoge wezens op de Zon te kunnen leven. Aan de andere kant konden zij door de toenemende verdichting niet op de Aarde blijven wonen. Daarom werd voor hen op Venus en Mercurius een nieuwe woonplaats gecreëerd. De Venus- en Mercuriusgeesten zoals ze genoemd worden, stonden qua ontwikkeling veel hoger dan de wordende mensen. We zullen nog zien dat zij als geestelijke wezens die op het niveau van de Aartsengelen en de Geesten van de Persoonlijkheid (Archai, Overheden) stonden, later in de tijd door hun bijzondere positie een speciale taak ten aanzien van de ontwikkeling van de mensen te vervullen kregen. Nadat deze ingrijpende veranderingen hadden plaatsgehad, bleef van het oorspronkelijke oerhemellichaam alleen de Aarde over die de Maan nog in zich droeg. De hoge Zonnewezens werkten vervolgens zó dat de Aarde om haar as ging draaien en in een omloop om de Zon terecht kwam. Daardoor ontstonden een dag- en een nachttijd. Deze dag- en nachttijd moeten we ons niet voorstellen als onze tegenwoordige dag en nacht. Een dag en een nacht duurden in die tijd aanzienlijk langer dan in onze tijd. Dit hele proces van afscheiding van de zon en de vorming van de verschillende planeten waaruit tenslotte ons huidige zonnestelsel tevoorschijn kwam, nam lange, lange, tijdperiodes in beslag. Miljarden jaren. Het is belangrijk te zien dat aan kosmische processen geestelijke oorzaken ten grondslag liggen en geen natuurkundige zoals vanuit een materiële visie wordt gedacht. De ElohiemWie waren die hoog verheven geestelijke wezens die de planeten en de Zon van de Aarde losmaakten en voor henzelf een woonplaats creëerden op de Zon? Dat waren de onvoorstelbaar hoge geestelijke wezens die tot de twee hoogste groepen van de hiërarchieën behoorden en dat was Christus. Tot die hoge hiërarchische wezens hoorden zeven bijzonder hoog ontwikkelde wezens die in het Oude Testament de hebreeuwse naam 'Elohiem' dragen. In het Nieuwe Testament noemt Paulus de Elohiem 'Machten'. Rudolf Steiner duidt ze vaak aan als 'Geesten van de Vorm'. Als hoge Zonnewezens zijn zij de scheppers van de Aarde en alles wat daarmee samenhangt. Van hen wordt gezegd dat zij uit het ruimteloze het ruimtelijke vorm geven en geestelijke krachten uit de eeuwigheid binnenleiden in het tijdelijke bestaan. Zo brengen zij bijvoorbeeld de krachten en werkingen van de hiërarchieën van de Tronen en de Dynameis (Krachten) bijeen en laten deze tot rust komen in de vaste, fysieke vormen van het aardoppervlak. Vandaar hun naam: Geesten van de Vorm. De Elohiem of Geesten van de Vorm zijn de scheppers én de instandhouders van de fysieke vormen op Aarde. Wevend en werkend in het zonlicht leiden zij samen met de andere hogere hiërarchische geestelijke wezens zoals de Cherubijnen, Serafijnen, de Tronen, de Kyriotétes (Heerschappijen) en de Dynameis (Krachten), vanuit de Zon de aardse ontwikkelingen en bepalen met hun vormgeving het uiterlijk van de Aarde, de natuur en de mensen. De Elohiem of Geesten van de Vorm hebben als scheppende wezens een diepe wezensverbinding met Christus. Waarom is dat zo? Om daar een antwoord op te kunnen geven moeten we begrijpen wie Christus eigenlijk is. Christus is niet zomaar een geestelijk wezen. In hem leven en werken de hoge goddelijke krachten van de Logos en van de Zonnegeest. Wat moeten we ons daarbij voorstellen? De LogosDe Logos, ook 'het Zoonsprincipe' of 'het Woord' genoemd, maakt deel uit van de Triniteit, de goddelijke Drie-eenheid. De Drie-eenheid bestaat uit God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest. Gedrieën maar toch één vormen zij als God de oerbron waar heel de schepping uit voortgekomen is. Alle geestelijke wezens uit de rijen van de hiërarchieën, van de uitermate hoog verhevene tot de engelen uit de onderste hiërarchie, staan in dienst van de Drie-eenheid en voeren hun plannen en opdrachten uit. De Logos, ook de Zoon, het scheppende goddelijke Woord genoemd, is het actief scheppende principe van de Drie-eenheid en daarmee de eigenlijke goddelijke schepper van alles wat in de kosmos en op Aarde bestaat. De beginwoorden van het Johannes evangelie in het Nieuwe Testament in de Bijbel wijzen daar op: "In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. Dit was in den beginne bij God. Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is'. Hierin is de werking van de Logos te zien. De bijbeltekst vervolgt dan: "In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen". Daarin ontmoeten we het principe van de Zonnegeest. De ZonnegeestZoals bovenstaande teksten laten zien leeft de Logos, het Woord, in de Zonnegeest. Omgekeerd leeft de Zonnegeest ook in de Logos. Rudolf Steiner vertelt dat de Zonnegeest als uitermate hoog geestelijk wezen het lichtlichaam van de Logos is. Hij omhult als geestelijk wezen de Logos en draagt deze als zijn diepste, innerlijkste wezen in zich. En is er volkomen één mee. De Zonnegeest, ook 'het Wereldlicht' genoemd, brengt de Logos door middel van het licht in verschijning. Doordat in het licht van de zon de levenschenkende kracht van de Zonnegeest - en daarin dus ook de Logos - werkt, zowel in geestelijke als in fysieke zin, is er leven op Aarde. Met andere woorden, kennen planten, dieren en mensen 'leven'. En daardoor ontwikkeling. Dat is tot op de dag van vandaag een feit. Zonder de warmte en het licht van de zon zouden wij mensen, noch de natuur, op Aarde kunnen bestaan. Christus als de Zonnelogos en de ZonnegeestIn de oertijd van ons zonnestelsel, op de Oude Zon, gebeurde er iets dat vergelijkbaar is met de verbinding die Christus als kosmisch goddelijk wezen in latere tijden op Aarde aanging met Jezus van Nazareth. Op de Oude Zon, de tweede incarnatiefase van de Aarde, was het hoge wezen dat wij 'Christus' noemen, aanvankelijk een Aartsengelwezen. In die oertijd van de mensheid werd hij als Aartsengel echter geroepen om drager te zijn van de Zonnegeest en van de Logos, het scheppende Wereldwoord, en er één mee te worden. Om dat te begrijpen moeten we weten dat de Zonnegeest, de Logos, afkomstig uit de hoogste hemelen ver boven die van de hemelse hiërarchieën, afdaalde naar de Aarde om in de verre, verre toekomst mens te worden onder de mensen en zich met hen te verbinden. Zo zou hij de mensen op een nieuwe wijze weer met de goddelijke wereld kunnen verbinden. We zien hoe het ene grote geheim na het andere zich openbaart. Die éénwording en versmelting van Zonnegeest en Logos ging zo diep dat Christus van die tijd af beschouwd wordt als 'de Zonnegeest', 'het Woord' of 'de Zonnelogos'. Vandaar dat hij later kon zeggen: 'Ik ben het licht der wereld'. Doordat de hoge goddelijke krachten van de Logos en de Zonnegeest in en door hem heen werkten, werd Christus de bestuurder van alle hemelhiërärchieën en hun scheppingswerk en daarmee de heerser en leider van de Zon en de Zonnewezens. En dus van de Elohiem of Geesten van de Vorm. Het is om die reden dat hij in het esoterische christendom 'de leidende geest van ons zonnestelsel' wordt genoemd. In de oertijd, in de periode van de Oude Zon, was zijn woonplaats de Zon. Ook in de Hyperborese tijd was de Zon zijn verblijfplaats. Dat betekent dat toen de Zon zich in die tijd losmaakte van het oerlichaam, zijn woonplaats zich, tezamen met die van alle Zonnewezens, verplaatste naar een plek buiten de Aarde. En van daar af de ontwikkeling op Aarde leidde. Samenvattend kunnen we zeggen: Christus is als Zonnegeest en Zonnelogos een allesomvattend kosmisch universeel wezen dat op alle delen van ons zonnestelsel invloed heeft. Een overweldigend hoog goddelijk wezen dus. De goddelijke liefdeAls de hoge Zonnegeest die de Logos in zich draagt, als Zonnelogos, is Christus identiek met de goddelijke liefde. Zijn wezen ís alwijsheid en liefde. Hij is het die de wordende mensheid in de loop van de evolutie de kracht van de liefde deed instromen. Het element van de liefde is essentieel in onze menselijke ontwikkeling. Immers, 'mens' in de werkelijke zin van het woord worden wij pas als niet alleen wijsheid (de gave van de Logos), maar vooral warme liefdekracht heel ons organisme en innerlijk doorstroomt. Een van de opgaven van Christus was de mensen op Aarde door middel van zijn hoge liefdedaad - zijn dood aan het kruis op Golgotha, zijn opstanding en zijn verbinding met ons mensen - de goddelijke liefde binnen te brengen. En de mensen zo te verlossen. Dat wil zeggen: hen geestelijk vrij te maken door hen op een nieuwe wijze, van binnenuit, de mogelijkheid te schenken zich weer met de goddelijke wereld te verbinden. Het voorgaande maakt duidelijk waarom Christus als de Zonnelogos en de Elohiem zo nauw met elkaar verbonden zijn. Als heerser van de Zon en leider van de Zonnewezens wordt Christus in de esoterische visie ook de regent van de Elohiem genoemd. Dat houdt in dat hij de sturende leider van de Elohiem, de Geesten van de Vorm, is en via hen schept en de ontwikkeling op Aarde leidt. Genesis. Het begin van het bijbelse scheppingsverhaalHiermee zijn we op een belangrijk punt gekomen. Zoals we hiervoor al noemden doet in de Hyperboresche tijd - als gevolg van het uittreden van de Zon - op Aarde het waterachtige element zijn intrede. Dat is dan nog niet het water zoals wij tegenwoordig kennen, maar een veel dikkere waterachtige substantie die alles wat later vast en hard zou worden, zoals bijvoorbeeld de gesteentes en metalen, nog in vloeibare vorm in zich had. Stelt u zich de situatie voor, zegt Rudolf Steiner, op het moment dat de Zon zich voor het grootste deel heeft losgemaakt van de Aarde en de fijnere substanties én het zonlicht met zich meegevoerd heeft. Wat blijft er dan op Aarde achter? Wat we dan zien is donkerte, duisternis, woestheid én water. Door het vertrek van de hoge Zonnewezens krijgen woeste krachten de overhand op Aarde. Wilde krachten die met de Maan samenhangen. Pas later vindt er een herordening plaats als ook de Maan - de negatieve krachten met zich meenemend – uittreedt en de Aarde en de Zon in een nieuwe verhouding tot elkaar komen te staan. Wat hadden we aangetroffen als we in die tijd de Aarde hadden kunnen waarnemen ? Dan zouden wij, zegt Rudolf Steiner, de situatie gezien hebben zoals deze beschreven wordt in de beginwoorden van het bijbelboek Genesis! Want wat staat daar ? 'In den beginne schiep God de hemel en de aarde. De aarde nu was woest en ledig, en duisternis lag op de vloed, en de Geest Gods zweefde over de wateren'. Met andere woorden: Genesis, het scheppingsverhaal in de bijbel, begint op het moment dat in de Hyperborese tijd de Zon voor een groot gedeelte is uitgetreden en de Geest Gods, de scheppende Zonnelogos, vanaf de Zon van buitenaf op de Aarde inwerkt. Het laat zien dat er overeenstemming bestaat tussen de bijbelse scheppingsgeschiedenis en de esoterische evolutieleer zoals Rudolf Steiner die brengt.
Bronnen
Alle vijf boeken zijn van Rudolf Steiner
© Margarete van den Brink 2007-2025 - www.margaretevandenbrink.nl
|