De esoterische evolutie - 24 

De boom van kennis van goed en kwaad en de boom des levens

De ontwikkelingsperioden binnen de Aardetijd:

1. Het Polaire tijdperk 7. Het Zevende tijdperk
2. Het Hyperborese tijdperk 6. Het Zesde tijdperk
3. Het tijdperk Lemurië 5. Het Na-Atlantische tijdperk
4. Het Atlantische tijdperk

In deze serie over de esoterische aspecten van de evolutie hebben we nog niet gesproken over de twee bijzondere bomen in de hof van Eden: de boom van kennis van goed en kwaad en de boom des levens. Wat is hun betekenis?

Allegorische vertelling

We moeten beseffen dat we in het paradijsverhaal te maken hebben met een allegorische voorstelling en vertelling.1) Dat wil zeggen dat hier, in de vorm van een verhaal, beelden en symbolen gebruikt worden waar diepe geheimen en gebeurtenissen achter schuilgaan die met de menselijke evolutie samenhangen.

Met de vermelding dat er in het paradijs naast de aanwezigheid van de slang, twee bomen stonden: de boom van kennis van goed en kwaad en de boom des levens, vertelt de Bijbel iets heel bijzonders. Namelijk dat de hoogste scheppende Godheid waar heel de schepping van is uitgegaan naast het goede, ook het kwade geschapen heeft. En dat dit kwaad al in de oertijd, in het paradijs, in de nabijheid van de mens werd gesteld.

Lees wat in het Oude Testament van de Bijbel in het boek Jesaja gezegd wordt: 'Ik formeer het licht, en schep de duisternis; Ik maak de vrede en schep het kwaad'.2)

Daarmee wordt een waarheid geopenbaard die ons treft omdat duidelijk wordt dat God behalve het licht en het goede ook de duisternis en kwaad heeft gebracht.

Tegelijkertijd maken de teksten duidelijk dat deze donkere kant er kennelijk niet voor niets is en dat er een reden moet zijn waarom het kwaad een rol speelt in de menselijke evolutie.

De teksten in de Bijbel

Over de twee bijzondere bomen in het paradijs wordt voor het eerst in Genesis 2:9 gesproken. God de Heer schiep de mens en plaatste hem in de tuin die hij in het oosten, in Eden, had aangelegd. De Bijbel vertelt dat in die tuin allerlei bomen groeiden die er met hun heerlijke vruchten aanlokkelijk uitzagen. Onder hen de levensboom en de boom van kennis van goed en kwaad. Zij stonden in het midden van de tuin.

De Bijbel vertelt dat God de Heer vervolgens tegen de mens zegt: 'Van alle bomen in de tuin mag je eten maar niet van de boom van de kennis van goed en kwaad. Wanneer je daarvan eet, zul je onherroepelijk sterven'.

Eten van de vruchten van de boom van kennis van goed en kwaad

Zoals voorgaande hoofdstukken duidelijk maken 3) leefde de mens in die oertijd in het paradijs nog geheel en al opgenomen in de sfeer van eenheid en nabijheid van de goddelijk-geestelijke wereld van oorsprong. Alles was levend, harmonieus, gezond én onsterfelijk. Ziekte en dood bestonden niet.

Toch stond in die paradijselijke toestand de boom van kennis van goed en kwaad waarvan de vruchten de mens sterfelijk zouden maken als hij daarvan zou eten. Waarom stond die boom daar en waarom verbood Jahweh-Elohiem van haar vruchten te eten?

Voor een antwoord op die vraag sluiten we aan bij wat verteld werd in het vorige hoofdstuk De gevolgen van de zondeval (23). Jahweh-Elohiem, 4) wilde dat de mens ook in de toekomst nog lange tijd een afspiegeling zou blijven van de goddelijk wezens en hun kosmische wijsheid. Hij wist dat als de mens van de boom van kennis van goed en kwaad zou eten, hij uit de eenheid van de goddelijke wereld van oorsprong zou vallen en in plaats van onsterfelijk, sterfelijk zou worden. Dat wilde hij vooralsnog voorkomen.

Wat wil 'het eten van de boom van kennis van goed en kwaad en de gevolgen daarvan' zeggen? Daarmee wordt in symbooltaal uitgedrukt dat de mens als gevolg van de invloed van Lucifer los zou komen uit de directe invloedssfeer van de hoge goddelijke wereld van wijsheid en het goede. En in het aardse bestaan een weg moest gaan waarin hij zich met de krachten van goed en kwaad uiteen moest leren zetten. Om daar door eigen ervaring kennis en inzicht aan op te doen en mee te leren omgaan.

Dat betekende dat de mens de kosmische wijsheid waar hij vroeger buiten zichzelf om in geleefd had, nu door middel van een eigen ontwikkelingsproces zelf op aarde moest verwerven. Om zo, op een nieuwe wijze, maar nu vrij en zelfbewust, de verbinding met de goddelijke wereld van oorsprong weer aan te gaan.

De diepere verbinding met het fysieke, aardse

Zoals het vorige hoofdstuk (23) vertelt, was die diepere verbinding met het fysieke lichaam, en daarmee ook met de krachten van het kwaad noodzakelijk omdat de mens alleen via die weg vrij kan worden. Vrij, enerzijds van de allesbepalende invloeden uit de geestelijke wereld van oorsprong. En vrij anderzijds, omdat de confrontatie met en de overwinning op de krachten van het boze de enige manier is waarop je als mens bewust, vrij en liefdevol kunt worden. Dat klinkt misschien tegenstrijdig. Toch is het zo.

Alleen als je zélf inzicht krijgt in wat goed is en wat kwaad en wat beide bewerkstelligen in jezelf en in anderen, word je 'wakker'. Dat wil zeggen word je je bewust hoe ze werken en wat de gevolgen zijn. Zo ontstaat de mogelijkheid zelf te beslissen hoe je in bepaalde situaties wilt denken, voelen en handelen. Zo kom je tot eigen keuzes. En daarmee bij de mogelijkheid door middel van dit bewustzijn en eigen keuzes een vrij en liefdevol mens te worden. In de goddelijke wereld van oorsprong was dat niet mogelijk.

Om aan te geven dat de mens omwille van die opdracht de stap naar de fysiek-materiële wereld moest zetten, voert de schrijver van het paradijsverhaal in Genesis het beeld op van de verleiding door de slang. De slang als symbool voor Lucifer.

Daarmee wordt duidelijk gemaakt dat de mens zonder de inwerking van Lucifer die diepere verbinding met het aardse fysieke lichaam en dus met de uiteenzetting met goed en kwaad, niet had kunnen aangaan. De invloed van Lucifer in het astraallichaam is essentieel om tot een vrij en zelfstandig mens op Aarde te worden en daar ontwikkeling aan door te maken.

Zo wordt begrijpelijk waarom de slang die in de boom van kennis van goed en kwaad huisde, in Genesis 3 de vrouw aanspreekt, haar aanhoort en haar verleidt door te zeggen dat zij door het eten van de vruchten van de boom van kennis van goed en kwaad, geenzins zal sterven.

Vervolgens voegt Lucifer daar via de slang aan toe dat God (Jahweh-Elohiem) weet dat zodra zij en haar man daarvan eten, hen de ogen zullen opengaan en zij aan God 5) gelijk zouden worden en kennis zouden krijgen van goed en kwaad (Genesis 3: 4,5).

De Bijbel vertelt dat de vrouw vervolgens vruchten van de boom van kennis van goed en kwaad plukte, ervan at en ook aan haar man gaf. Ook hij at ervan. Op dat moment gingen hun ogen open en gebeurde er van alles.

God, Jahweh Elohiem, roept hen vervolgens ter verantwoording en laat hen in Genesis 3:16 - 19 zien wat de consequenties zijn van hun daad. Door de diepere verbinding die zij door Lucifer met de fysiek-materiële wereld zullen aangaan, krijgen zij niet langer als voorheen alles geschonken uit de goddelijk-geestelijke wereld van oorsprong. Maar zullen zij voortaan op aarde zelf hard moeten werken voor hun eigen dagelijkse bestaan.

Ook het voortbrengen van nageslacht zou ingrijpend veranderen. Dat als gevolg van het feit dat de fysieke lichamen vanaf de Lemurische tijd – door de inwerking van Lucifer - dichter en steviger zouden worden. Het baren van nakomelingen werd daardoor pijnlijk en zwaar. Dit in tegenstelling tot de onbewuste, pijnloze, voortbrenging van nageslacht in het vroegere bestaan, toen de dubbelgeslachtelijke mens nog één was met de goddelijke wereld en zijn lichamelijkheid uit een veel geestelijker, nog niet fysieke, substantie bestond.

De boom des levens

Genesis 3:22 vertelt dat God de Heer, Jahweh-Elohiem, besefte dat de mens, doordat hij kennis zou krijgen van goed en kwaad, in zekere zin aan de goden (de hoge scheppende hiërarchische wezens) gelijk zou worden. Om te voorkomen dat de mens ook van de vruchten van de levensboom zou eten, verdreef hij hem uit het paradijs.

Waarom wilde God de Heer dat voorkomen? Wat zit daar achter?

We zagen dat de ingreep van Lucifer in het astraallichaam nodig was opdat de mens zijn bedoelde weg op aarde zou kunnen gaan. Nu was het zo – en ook hedentendage is dat nog steeds het geval – dat door de invloed van Lucifer de drift- en begeertekrachten zo sterk werken dat het astraallichaam er door beschadigd werd en in kwaliteit achteruit ging. Daarmee kwam ook het etherlichaam in gevaar. Het etherlichaam of levenslichaam bestaat uit verschillende soorten levenskrachten en is zeer nauw met het astrale lichaam verbonden.

Zo ook met het fysieke lichaam. Invloeden in het ene lichaam werken door in het andere en omgekeerd.

Door de Luciferische inwerking in de begeertekrachten van het astraallichaam dreigde ook het etherlichaam aangetast te worden en via dat het fysieke lichaam. Hoe reëel dat was bleek in latere tijden. In de loop van de evolutie traden als gevolg van deze ontwikkeling ziektes in de mensheid op die zich steeds verder uitbreidden. Zo ging de algemene gezondheidstoestand achteruit. Daarnaast deed met de toenemende verdichting van het fysieke lichaam, behalve ziektes en lijden, de dood zijn intrede. De mens werd sterfelijk. Precies zoals God in Genesis 2:17 had voorspeld.


Berthold Furtmeyr - De boom van de dood en van het leven, Salzburger Missale (15de eeuw)

De ingreep van Jahweh-Elohiem

Het vorige hoofdstuk (23) vertelde dat Jahweh-Elohiem direct na het binnendringen van Lucifer in het astrale lichaam in de Lemurische tijd, ingreep in het etherlichaam van de wordende mens. Die ingreep hield in dat hij een deel van diens etherlichaam losmaakte uit de verbinding met het astrale en fysieke lichaam. Dat losgemaakte deel was een heel bijzonder deel. Want het betrof dat deel van het etherlichaam waarin de kosmische wijsheid leeft.

Dat wil zeggen, de hoogste scheppende etherkrachten: de klankether en de levensether.6) Deze goddelijke, scheppende krachten maakte Jahweh-Elohiem nu gedeeltelijk los uit het in ontwikkeling verkerende etherlichaam van de mens en bracht ze ter bescherming in de geestelijke wereld. Daarmee voorkwam hij dat Lucifer, en onder diens invloed ook de mens, deze hoge scheppende krachten in hun macht zouden krijgen en voor eigen gewin zouden misbruiken. Dat zou rampzalige gevolgen hebben voor de toekomst van de mensheid.

Door zijn ingreep in het etherlichaam zorgde Jahweh-Elohiem er voor dat deze hoge goddelijke wijsheid en haar bijzondere scheppingskrachten niet meegingen in de zondeval maar in de geestelijke wereld veilig, gespaard en zuiver bleven 'in de grote moederloge van de mensheid'.


Giovanni di Pablo - Creatie van de wereld en verdrijving uit het Paradijs (1445)

De verdrijving uit het paradijs

Wat hiervoor verteld wordt, geeft de Bijbel in Genesis 3:22 in symbooltaal weer als God de Heer over de boom des levens spreekt. Hij zegt daar, vrij verwoord: nu de mens door het eten van de vruchten van de boom van kennis van goed en kwaad aan ons gelijk geworden is, is het noodzakelijk dat hij met die kennis door vallen en opstaan leert omgaan. Voorkomen moet worden dat hij in die onzekere toestand ook van de vruchten van de boom des levens eet. Zou dat gebeuren dan zou hij toegang krijgen tot de kosmische oerwijsheid van oorsprong en daarmee tot haar hoge scheppende krachten. Daar is hij als mens die zijn weg op aarde tussen goed en kwaad nog moet gaan, geestelijk en moreel nog lang niet aan toe.

Vandaar dat God, Jahweh-Elohiem, hem de toegang tot de hof van Eden ontzegt en voor de ingang een Engel plaatst met een flikkerend zwaard. Zo wordt de mens met achterlating van een deel van zijn hogere wezen uit het paradijs verdreven en wordt hij gedwongen zijn weg op de geleidelijk steeds vaster wordende Aarde te gaan. 7)

Met de geheimen achter de boom des levens zijn we aangekomen bij wat we het mysterie van het scheppende leven kunnen noemen. De scheppende etherische levenskrachten die eigen zijn aan 'de boom des levens' worden door de hoge goddelijke wezens gebruikt om niet alleen in de oertijd maar ook in het verdergaande proces op Aarde nieuwe vormen te scheppen en dat wat geschapen wordt in stand te houden.

Om de menselijke evolutie op een dieper niveau te kunnen begrijpen is het nodig inzicht te krijgen hoe deze hoge scheppende levenskrachten werken. Temeer daar zij – als wij geestelijk en moreel hoger ontwikkeld zullen zijn – ooit ook ons mensen ter beschikking zullen staan.

We maken daarom een zijstap en gaan in de komende vijf hoofdstukken dieper in op de eigenschappen en de scheppende werking van de uitermate bijzondere ether- of levenskrachten.

Na hoofdstuk 29 gaan we verder met de ontwikkeling van het ik in de verschillende lichamen in de Atlantische tijd.


Bronnen

1) Rudolf Steiner: Aus den Inhalten der Esoterischen Stunden, Band 1: 1904 – 1909, GA 266a, München, 7 december l909. Zie ook Rudolf Steiner: Het Bijbelse scheppingsverhaal, GA 122.

2) Zie hoofdstuk 18 en 19, maar ook daarna.

3) Zoals hoofdstuk 9, Genesis, laat zien is volgens Rudolf Steiner de juiste vertaling van het Hebreeuwse 'Elohim' in het oude testament niet 'God', maar 'Jahweh-Elohiem'. Dat betekent dat Jahweh-Elohiem niet 'God de Vader' is, die deel uitmaakt van de Drie-eenheid, maar dat hij tot de Exousiai, de Elohiem, de Geesten van de Vorm behoort, de scheppende geestelijke wezens uit de tweede hiërarchie.

4) Onder 'God' moeten we hier verstaan: 'de Goden', dat wil zeggen: de hoge, scheppende hemelse hiërarchieën.

5) Rudolf Steiner: Zur Geschichte und aus den Inhalten der erkenntniskultischen Abteilung der Esoterischen Schule, 1904-1914, GA 265, blz. 342. Zie ook Rudolf Steiner: Het evangelie naar Lucas, GA 114, 21 september 1909.

6) Emil Bock: Genesis. Een spirituele visie op de vroegste geschiedenis, blz 49.

Zie voor een engelse vertaling van de duitse teksten: https://rsarchive.org

© Margarete van den Brink 2007-2025 - www.margaretevandenbrink.nl

 

naar boven