![]() |
De Esoterische Evolutie - 7De oertijd van de AardeDe Aarde in verhouding tot de planetaire fasen die vóór haar komen en daarna:
Toen de Aarde miljarden jaren geleden als vierde planetaire fase uit het donker van de pralayatoestand tevoorschijn kwam leek het alsof heel de voorgaande ontwikkeling verdwenen was. Want wat er verscheen was één groot hemellichaam, ontzagwekkend van proporties, waarin heel de schepping, alles wat vanaf Oude Saturnus was ontstaan, was opgegaan. Betekende dit dat de opbrengst van de voorgaande planetaire fasen niet meer bestond? Nee. In het levende scheppingsproces begint elke nieuwe fase met een terugkeer naar het oerbegin om vandaaruit geleidelijk aan naar de nieuwe fase toe te werken. Een voorbeeld daarvan zien we in de ontwikkeling van een baby in het lichaam van de moeder. Voordat het latere lichaam als geheel ontstaat worden in het embryo al de evolutionaire stadia die mensheid heeft doorlopen, weer doorgemaakt. Hetzelfde proces geldt voor de ontwikkeling van de Aarde. Steeds opnieuw worden aan het begin de oude fasen opnieuw doorgemaakt en vervolgens bewerkt. Op die wijze bereidden in de oertijd van de Aarde hoge scheppende geestelijke wezens in dat gigantisch grote hemellichaam de volgende fasen voor van de menselijke evolutie. Hun belangrijkste taak was nu om het fysieke lichaam, het etherlichaam en het astraallichaam en de daarin in aanleg verkerende orgaanstelsels zoals deze uit de Oude Maan toestand tevoorschijn waren gekomen, zó te bewerken dat ze geschikt werden om een ik in zich op te nemen. Waartoe was dat nodig ? Doel van de Aarde-ontwikkelingHet doel van de Aarde-periode is dat de wordende mens tot een zelfbewust ik-bewustzijn komt. Zowel op het persoonlijke vlak als op het gebied van de geest. De mens moet zichzelf niet alleen als een zelfstandige persoonlijkheid gaan ervaren, maar ook als een in de kern geestelijk wezen. Dat doel wordt alleen bereikt als wij een eigen ik bezitten. Een ik is een geestelijke kracht die individualisering mogelijk maakt. Pas door een eigen ik kan zelfbewustzijn optreden. En dat is weer de voorwaarde om niet alleen met de aardse omstandigheden, maar vooral ook tot een innerlijke, persoonlijke verbinding met de wereld van de geest te komen. Een eigen ik en het daarmee verbonden zelfbewustzijn, kunnen wij echter alleen op Aarde, in de wereld van de vaste materie, veroveren. In de geestelijke wereld leeft alles in en door elkaar. Daardoor kan er geen individualisering optreden. Zelfbewustzijn, bewustzijn van zichzelf als individu, kunnen we alleen verkrijgen in een fysiek lichaam dat los staat van dat van andere mensen en dat gevormd is uit vaste aardse stoffelijkheid. De stap naar de ik-wording van de mens en de daarmee samenhangende noodzaak van een vast fysiek lichaam, bepaalt de eerste helft van de Aardse evolutie. Het vormt de reden waarom wij op onze planeet vanaf het oerbegin met aldoor verdergaande verdichtingsprocessen te maken hebben. Processen waarin de 'stoffelijkheid', als gevolg van afkoeling geleidelijk aan verdichtte en vast en stevig werd. Niveaus van verdichtingHoe verliep dat verdichtingsproces? Omdat we die verdichtingsprocessen in de beschrijving van de Aarde-ontwikkeling steeds weer tegenkomen, eerst weer even een globale schets. In haar allereerste prille oerbegin bestond de Aarde geheel en al uit een mengsel van oerwarmte of vuur en een fijne etherische toestand. Deze toestand ging na verloop van tijd gedeeltelijk over in een nevelachtige, gas-achtige sfeer. Daaruit kwam na verloop van tijd een vloeibare, waterachtige toestand voort. Vervolgens ging de waterachtige substantie over in een gelei-achtige vorm die tenslotte uitmondde in onze huidige, minerale, harde stoffelijkheid. Het lichaam van de Aarde én het lichaam van ons mensen maakten beiden deze verdichtingen door. Hun processen verlopen analoog aan elkaar en zijn ten nauwste met elkaar verbonden. Aan het begin van de Aardeperiode bestond niet alleen de Aarde zelf maar ook de wordende mensenlichamen uit warmte-vuur en fijne etherische stoffelijkheid. En als in veel latere tijden in het menselijk lichaam door verdergaande verdichting mineralisering, verharding, optreedt en daarmee botvorming, ontstaat op Aarde tegelijkertijd ook de aanleg naar kristalvorming, gesteenten en rotsen. Nog eens de zeven hoofdtijdperken van de Aarde-periode:
Na het Zevende Tijdperk gaat de Aarde zoals gezegd, via een pralayatoestand over in een nieuwe planetaire toestand die dan 'Jupiter' heet. Het hiervoor beschreven verdichtingsproces van de stoffelijkheid treedt met name op in de eerste vier hoofdtijdperken van de Aarde: het Polaire tijdperk, het Hyperborese tijdperk, het tijdperk Lemurië en het tijdperk Atlantis. In het Polaire tijdperk vond een korte herhaling plaats van de warmte/vuur toestand van de Oude Saturnus-periode. In het Hyperborese tijdperk kwam daar tijdens een herhaling van de Oude Zonnesfeer het element van lucht, damp of gas en het licht bij. In de eerste helft van de Lemurische periode herhaalde de Oude Maan toestand zich en voegden hoge geestelijke scheppende wezens het vloeibare, waterige element toe. Pas in de tweede helft van de Lemurische periode ontstond heel geleidelijk aan het minerale, vaste element op Aarde. Toen pas kon een begin gemaakt worden met de ik-ontwikkeling. Het duurde echter nog tot in de Atlantische tijd voordat de wordende mens als gevolg van de indaling van dit ik rechtop ging lopen en min of meer de gestalte kreeg die wij mensen tegenwoordig bezitten. Het zonnestelselParallel aan dit proces ging de planetaire ontwikkeling zoals in het hoofdstuk hiervoor besproken werd: de vorming van het tegenwoordige stelsel van zon, maan en planeten. Ons zonnestelsel ontstond doordat delen zich van het oorspronkelijke oerhemellichaam afsplitsten en geleidelijk aan zelfstandig werden. Als eerste waren dat zoals we hiervoor zagen Saturnus, Jupiter en Mars. In de Hyperboresche tijd maakte de Zon zich los uit het grotere geheel. En met haar ook de latere planeten Venus en Mercurius. De Maan en de Aarde bleven aanvankelijk nog met elkaar verbonden. Pas in de tweede helft van het Lemurische tijdperk scheidde de Maan zich van de Aarde af en bleef de Aarde alleen over. Al die afsplitsingen vonden plaats in een tijd waarin alles nog vurig, dampig, gasachtig en vloeibaar was en er nog geen of nauwelijks sprake was van verharding en vermineralisering. Het Oerwoord en de menselijke gestalteHet is belangrijk om bij deze onvoorstelbaar omvangrijke ontwikkelingsprocessen voor ogen te houden dat aan hen iets heel wezenlijks ten grondslag ligt. Dat wezenlijke principe wordt in de esoterie het Oerwoord, de goddelijke Gedachte of de Logos genoemd. Uit deze scheppende oerbron is alles voortgekomen. In het Oerwoord en daarmee ook in de hoogste scheppende geestelijke wezens, leefde het oerbeeld van de gestalte die de mens zou moeten aannemen wilde in hem zijn geestelijke wezen, dat wat hij werkelijk is, tot ontwikkeling kunnen komen. Het geeft aan hoe belangrijk de gestalte van de mens, de vorm van het menselijke fysieke lichaam, voor de evolutie van de mens, en daarmee voor de goddelijke machten is. Begrijpelijk als wij beseffen dat de mens zijn opdracht in de evolutie alleen kan vervullen als hij over een lichamelijk instrument of voertuig beschikt dat in een proces van voortdurend veranderende planetaire toestanden zijn ontwikkeling naar hogere menswording mogelijk maakt. Het moest dus aan zeer hoge eisen voldoen. Vandaar dat de basis, het geestelijk oerbeeld van dit lichaam, ontworpen werd door de allerhoogste goddelijke wezens in de hoogste regionen van de goddelijke wereld. Dat is de reden waarom wij in de bouw en de gestalte van het menselijk lichaam de onvoorstelbaar hoge wijsheid vinden die de goddelijke wereld eigen is. Het fantoomlichaamVolgens Rudolf Steiner moeten we deze oervorm van het fysieke lichaam voorstellen als een soort levend geestelijk weefsel of krachtenstelsel. Je zou het ook een soort levende blauwdruk of matrix kunnen noemen. Op basis daarvan creëerden en verwerkten de hoge scheppende geestelijke wezens de beschikbare stoffelijkheid zó dat de menselijke lichamelijkheid die vorm kreeg die op dat moment nodig was. Zo ontstonden uiteindelijk ook de vorm en gestalte zoals wij mensen die nu, in de 21e eeuw, bezitten. In de antroposofie wordt deze geestelijke oer- of vormgestalte van het fysieke lichaam ook 'het fantoom' of 'het fantoomlichaam' genoemd. We zullen nog zien dat de Zonnelogos, Christus, later op Aarde ten aanzien van het vormkrachtenlichaam of fantoomlichaam een heel belangrijke taak te vervullen had. De Aarde-periode begint volgens de esoterische evolutieleer niet met de beelden zoals wij deze in de Bijbel, in het boek Genesis, beschreven zien. Dat komt, zo zegt de esoterische bijbelopvatting, omdat in Genesis niet over het allereerste begin van de Aarde gesproken wordt, maar over een later stadium. Genesis 1 spreekt over vloed, water en een aarde die woest en ledig was. Dat wijst er op dat er al een bepaalde staat van fysieke stoffelijkheid aanwezig was! In de loop van deze serie zal duidelijk worden op welk moment volgens de esoterische evolutieleer het verhaal in Genesis begint. Het Polaire tijdperkHoe zag de situatie er in de Polaire oertijd uit? Rudolf Steiner vertelde dat in het grote etherische oerhemellichaam dat aan het begin van de Aarde-ontwikkeling tevoorschijn trad, na verloop van tijd een vuurvorm verscheen die overeenkwam met de dichtste toestand van warmte op Oude Saturnus. Deze vuurvorm was doortrokken van hoge geestelijke wezens die aan de Aarde en het menselijk lichaam werkten: Tronen, Cherubijnen, Serafijnen, Geesten van de Wijsheid, Geesten van de Beweging, Geesten van de Vorm, Geesten van de Persoonlijkheid, Engelen, Aartsengelen, Archai. Zij allen daalden voor hun scheppingswerk af in de vuurbol die de Aarde toen was en stegen er weer uit op. De Geesten van de Vorm, die ook Exousiai of Elohiem worden genoemd, waren de leiders van dit scheppingswerk op Aarde. Zij zijn, zoals hun naam al zegt, de scheppers van de vaste vormen. Zij leidden het voortgaande verdichtingsproces. De Geesten van de Vorm zijn identiek aan de scheppende goden, de Elohiem, waarover zowel in de hebreeuwse als in de christelijke Bijbel gesproken wordt. Het scheppingswerk van deze hoge geestelijke wezens aan het mensenlichaam leidde in die vroege periode tot een soort bezielde ei-vorm waarvan de onderkant net als bij de eikel van een eikenboom door een beker werd omsloten. Alleen bestond dit ei uit etherische, en de beker uit vuur-ether substantie. Met elkaar vormden die etherische ei-vormen een soort boom waaruit door splitsing nieuwe loten en vormen tevoorschijn kwamen. Uit de omgeving zogen zij fijne etherische stof in zich op waaruit hun etherische lichamen werden gevormd. Die etherische lichamen droegen in tere schakeringen in aanleg al de ledematen en andere later te ontwikkelen organen in zich van het menselijke lichaam. In het Polaire tijdperk bestonden toen alleen de in wording verkerende mensenlichamen. Planten en dieren waren er nog niet. Die kwamen later pas tevoorschijn als gevolg van afsplitsingen uit het in ontwikkeling verkerende menselijke lichaam. Het Hyperborese TijdperkUit de hiervoor geschetste massa van vurige warmte en oer-etherdamp, ontstond langzaamaan een lichtgevende nevel die licht verspreidde. Dat kwam omdat door de verdergaande verdichting de oorspronkelijke etherische oersubstantie doordrongen werd met een soort lichtgevend gas. Hoemeer dit gas zich verdichtte, hoe helderder en sterker het licht werd. Tenslotte werd het zo sterk dat de lichtende dampnevel op een reusachtige zon ging lijken. Een zon die naar alle kanten in het heelal licht verspreidde. Daarmee was het Hyperborese Tijdperk aangebroken. Het tijdperk waarin Zon, Maan en Aarde nog één geheel vormden. Rudolf Steiner komt woorden tekort om de heerlijkheid en pracht, de glans en luister van licht en kleuren te beschrijven die de aardbol in die tijd doortrok en uitstraalde. Aan het licht voegden hoge geestelijke wezens toe wat later de missie van de Aarde zou worden, namelijk de kracht van de liefde. De lichtnevel straalde niet alleen licht uit, maar naar alle kanten ook liefde. Liefde die het licht doortrok. In die paradijselijke toestand, in die overvloed van licht en liefde, weefden hoge scheppende geestelijke wezens verder aan de Aarde en creëerden zij lichamen die bij die toestand pasten: fijne nevel- of dampgestaltes, lucht- of gaslichamen, die geheel en al doorstraald en doortrokken waren van licht én liefde. Rudolf Steiner vertelt dat we het menselijke lichaam in die tijd kunnen voorstellen als een wolk met een naar boven toe wijder wordende kelk. Die kelk werd doorgloeid en doorschenen met innerlijke licht. Alhoewel de wordende mensen in die tijd geen planten waren in de huidige zin van het woord, kunnen we hun lichaam van toen toch als een soort lichtplant zien. Een lichtplant die een eenheid vormde met de lichtmantel van de Aarde die haar koesterde en omhulde en waaraan deze als aan een navelstreng hing. Net als tegenwoordig een baby verbonden is met het lichaam van de moeder. Aan die van glanzend licht en liefde doortrokken wereld, die paradijselijke oertoestand, kwam in de loop van de Hyperborese tijd een einde. De Zon maakte zich uit de samenhang los en werd zelfstandig. Daarmee veranderden alle omstandigheden op Aarde. Bronnen
Alle vier boeken van Rudolf Steiner © Margarete van den Brink 2007-2025 - www.margaretevandenbrink.nl
|