![]() |
De Esoterische Evolutie - 10Het scheppingsproces in GenesisHet scheppingsproces in zes dagen zoals in het boek Genesis in de bijbel wordt beschreven kunnen we alleen begrijpen als we ervan uitgaan dat aan de schepping van de Aarde drie eerdere planetaire toestanden vooraf gingen. Tijdens die drie planetaire fasen - in de esoterie Oude Saturnus, Oude Zon en Oude Maan genoemd - werd de schepping waar Genesis over spreekt, voorbereid. Hieronder het overzicht van het verleden van de Aarde en haar toekomstige fasen.
Herhalingen van eerdere fasenToen de Aarde na de Oude Maanperiode als vierde fase uit de pralayatoestand tevoorschijn kwam, herhaalden zich op geestelijk niveau in haar eerst de drie planetaire toestanden die daaraan vooraf waren gegaan: de Oude Saturnus, de Oude Zon en vervolgens de Oude Maan. Tijdens deze herhalingen voegden de hoge geestelijke wezens die het scheppingsproces leidden, de Elohiem of Geesten van de Vorm, steeds een nieuw element toe. Zo werkten zij aan de voortgang van de ontwikkeling van de Aarde en daarmee aan de verdergaande evolutie. Rudolf Steiner wees er op dat de oudere en latere herhalingen elkaar gedeeltelijk ook weer overlappen. Dat maakt alles heel gecompliceerd en lastig te begrijpen. In de lezingencyclus Het Bijbelse scheppingsverhaal vertelt Rudolf Steiner dat we in de gebeurtenissen die in Genesis in de Bijbel worden beschreven met name met de derde herhaling, die van de Oude Maantoestand, te maken hebben. Deze herhaling zet zich voort tot in de vijfde scheppingsdag (Gen. 1: 23). De vijfde scheppingsdag is de periode waarin de dieren in het water en in de lucht geschapen worden. Pas tijdens de zesde scheppingsdag (Gen. 1: 26), als de mens geschapen wordt, komt er een geheel nieuw element in het scheppingsproces te voorschijn dat duidelijk bij de Aarde-periode hoort. Het is belangrijk te beseffen en steeds voor ogen te houden dat alle zes scheppingsfasen in het Genesisverhaal zich niet in de aardse stoffelijkheid afspelen maar zich nog geheel en al op het niveau van de geestelijke wereld bevinden. En wel in de astrale wereld. Dat betekent dat we dat wat daar gebeurde met onze huidige fysieke ogen niet hadden kunnen waarnemen.
Waar kunnen we nu uit afleiden dat we bij de beschrijvingen in Genesis 1 met een herhaling van de Oude Maanperiode te maken hebben? Dat kunnen we lezen in de woorden: De aarde was nog woest en doods en duisternis lag over de oervloed (Gen.1:1). De Aarde heeft in haar wordingsproces de Oude Maantoestand dan al zover herhaald dat er inmiddels sprake is van een waterachtige, vloeibare substantie. Tegelijk wijst dit feit er op dat er voorafgaand aan wat in Genesis 1:1 beschreven wordt, al een scheppingsproces moet hebben plaatsgehad. Een proces waar de woestheid, de duisternis en de oervloed uit voortgekomen zijn. Met andere woorden: het scheppingsproces dat we in de hoofdstukken hiervoor beschreven als die van de Oude Maan, de oude Zon en de oude Saturnus. Genesis en HyperboreaRudolf Steiner vertelt dat de herhaling van de Oude Maantoestand zich voltrok vanaf het Polaire tijdperk en tot ongeveer halverwege het tijdperk Lemurië duurde. In het Polaire tijdperk vinden we binnen de grote herhaling van de Oude Maantoestand eerst nog een herhaling van de Oude Saturnusperiode. Terwijl in het Hyperborese tijdperk ook de Oude Zonnetoestand herhaald wordt. Dat laatste maakte dat tijdens de eerste helft van het Hyperborese tijdperk het Aardelichaam - dat net als op de Oude Zon alles nog grotendeels in zich verenigd had - op een reusachtige zon leek. Een zon waar prachtig, stralend licht van uitging. Een paradijselijke situatie dus. We hebben hier dan ook te maken met de toestand die in Genesis 2:8 beschreven wordt als het Paradijs. De zeven hoofdtijdperken van de Aarde-periode op een rij gezet geeft het volgende beeld:
Het uittreden van de ZonHet was in die sfeer van pracht, licht en luister dat op een gegeven ogenblik de grote verandering optrad die een einde maakte aan de paradijselijke toestand op Aarde. Zij begon halverwege de Hyperborese tijd en duurde voort tot in de Lemurische tijd. Wat vond daar plaats ? In die periode maakten de scheppende Geesten van de Vorm, de Elohiem, de Zon los uit het grotere hemellichaam. De afscheiding van de Zon was nodig om mogelijk te maken dat er een overgang zou komen van het uitsluitend lucht/gas-achtige naar het waterachtige. Daardoor kon de basis gelegd worden voor wat later het innerlijk belevende element zou worden. Zowel in de mensen als in dieren. En dat vormde op haar beurt weer de grondslag voor de latere ontwikkeling van de menselijke ziel en het menselijke bewustzijn.
De hebreeuwse openingszin van het boek Genesis: B'reschit bara elohim et haschamajim w'et ha'arez - in de gangbare bijbelvertalingen vertaald als In het begin schiep God de hemel en de aarde – wijst op dit afscheidingsproces van de Zon. Doordat de Zon in de Hyperborese tijd uit de in wording verkerende Aarde, het grotere hemellichaam, trad, ontstond er een scheiding tussen enerzijds het zon-achtige dat de hogere geestelijke krachten in zich behield, en anderzijds het deel dat later de Aarde zou worden met haar vaste, minerale element. Het begin dus van de hemel en de aarde. Duisternis en chaosHet uittreden van de Zon in die oertijd van de Aarde voltrok zich heel geleidelijk aan en nam uitermate lange tijden in beslag. Wat gebeurde er met wat achter gelaten werd: de in wording verkerende Aarde en wat zij in zich droeg? Met de Zon trok ook het licht uit haar weg. Wat overbleef was donkerte, duisternis. Want ook van buitenaf scheen de Zon in die tijd nog niet. Dat kwam later pas. Wat overbleef was een oertoestand die duister was, waterachtig en chaotisch. Chaotisch omdat het warmte element, het luchtachtige en het waterachtige in wanorde, zonder richting en vorm, door elkaar heen golfden. Met de Zon en het licht hadden zich immers ook de ordenende scheppende krachten van de Elohiem uit het oerhemellichaam, waarin Aarde en de Maan nog verenigd waren, teruggetrokken. De geest van de ElohiemDe bijbel beschrijft die achtergebleven toestand als De aarde was nog woest en doods en duisternis lag over de oervloed..en vervolgt dan met … maar Gods geest zweefde over het water. In het oud-hebreeuws: Ruach elohim m'rachephet'al p'ne hammájim. Zoals het vorige artikel aangaf zei Rudolf Steiner dat 'Ruach elohim' niet met Gods geest vertaald moet worden, maar met de geest van de Elohiem. De geest van de Elohiem is de Zonnelogos, 'het Woord'. Ook de vertaling van de rest van de zin wees Steiner af. De uitdrukking Gods geest zweefde over het water past niet bij wat er in die tijd werkelijk gebeurde zei hij. Het oud-Hebreeuws is alleen op de juiste wijze te vertalen als je begrijpt waar het over gaat. Wil je Ruach elohim m'rachephet 'al hammájim vanuit zijn context goed weergeven, dan zou je moeten zeggen: De geest van de Elohiem broedde over de duisternis van de stoffelijkheid. Dat 'broeden' moeten we ons voorstellen als een scheppende activiteit van broedende, uitstralende warmte die iets nieuws tevoorschijn brengt. De Elohiem straalden vanuit het warmte-element van buitenaf nieuwe krachten de sfeer van duisternis binnen. Dat wil zeggen in de toestand waar de warmte, het luchtachtige en het waterige chaotisch door elkaar heen bewogen. De nieuwe faseMet het uittreden van de Zon en de nieuwe wijze van werken van de Ruach elohim, de geest van de Elohiem, begon een totaal nieuwe fase in het scheppingswerk. Een fase die we beschreven vinden in de gebeurtenissen die tijdens de zes scheppingsdagen in de Bijbel worden verteld. De Elohiem maakten voor deze nieuwe inslag - waar Genesis mee begint - gebruik van nog weer hogere scheppende etherkrachten. Etherkrachten zijn fijne, dynamische, vormende geestelijke krachten die het vermogen bezitten om geestelijke stoffelijkheid te vormen en te organiseren en uiteindelijk om te vormen in fysieke stoffelijkheid. Rudolf Steiner noemt de geestelijke, etherische krachten waar de Elohiem mee werkten warmte-ether, lichtether, klankether en levensether. De vier etherkrachten werden ingezet in de ontwikkeling van de elementen warmte, lucht, water en aarde. Onderstaand overzicht geeft hun onderlinge verbinding weer:
Met deze etherkrachten konden, zoals gezegd, de Elohiem en met hen nog hogere hiërarchieën op een nieuwe wijze vormgevend en scheppend inwerken op dat wat de verdergaande ontwikkeling van de Aarde, de mensen en de natuur, nodig hadden. En om dat wat zij geschapen hadden in stand houden. Een voorbeeldEen voorbeeld uit onze huidige tijd kan helpen de werking van deze hoge scheppende wezens en wijze waarop zij gebruik maken van de etherkrachten dichter bij te brengen. Rudolf Steiner vertelt dat in de nacht, als wij slapen, door deze scheppende wezens via ons etherlichaam aan ons fysieke lichaam wordt gewerkt. In dit proces zijn het de geestelijke krachten van de warmte-ether, de licht-ether, de klankether en de levensether die ons fysieke lichaam tot in de organen toe herstellen en ons tot in ons innerlijk nieuwe krachten schenken. Als we helderziend zouden zijn, zegt hij, zouden wij hun werking kunnen waarnemen als warmtestromingen, stralende lichtkrachten en levende klanken of harmonieën die vooral tijdens de nacht - maar ook overdag - door ons lichaam en onze ziel golven. Zij zorgen er voor dat wij in de ochtend verkwikt en uitgerust weer opstaan. Welke hoge scheppende wezens werken in deze etherkrachten? Dat zijn de Kyriotetes (de Geesten van de Wijsheid), de Dynamis (de Geesten van de Beweging) en natuurlijk ook de Elohiem (de Geesten van de Vorm). Scheppend denken én spreken zij hun krachten uit in de vloeiende warmte, in het stralend licht en in de harmonieën van klanken en levensenergieën die ons via de etherwereld en ons etherlichaam tot in het fysieke lichaam doorstromen. Op die wijze herstellen zij ons en helpen ons verder in onze ontwikkeling. Op hun beurt worden deze hoge geestelijke wezens zelf ook doorstroomd door nog veel hogere goddelijke krachten die afkomstig zijn van de Logos, de Zonnegeest, het scheppende Wereldwoord. Zo werken al deze scheppende wezens en geestelijke krachten met elkaar samen, vullen elkaar aan en versterken elkaar met als belangrijkste doel: het de mens mogelijk te maken zich op aarde verder te ontwikkelen. De hoge geestelijke machten die ons in onze huidige tijd op bovenstaande wijze krachten schenken zijn dezelfde goddelijke machten en krachten die in de oertijd van de Aarde het scheppingsproces vormgaven en leidden. De sferenharmonie, de klankether en 'de dans van de stoffen'We keren terug naar het scheppingsproces in de oertijd van de Aarde, de Hyperborese tijd, als ook het waterachtige element tevoorschijn komt. Rudolf Steiner vertelt dat hoe meer het waterige element op Aarde toenam, hoe meer de Elohiem in hun scheppingswerk behalve van het warmte- en het lichtelement – en dus de warmte-ether en de lichtether - ook gebruik konden maken van de klankether en nog weer later van de levensether. De klankether bestaat uit klankkrachten of tonen die afkomstig zijn uit de sferenharmonie. De sferenharmonie is een gebied in de hoge geestelijke lichtwereld dat uit altijd durende klanken, ritmes en melodieën bestaat die scheppend werken. Haar klanken, ritmes en melodieën scheppen met name door middel van vloeibare substanties, vormen en gestaltes. Deze uit hoge geestelijke werelden stromende sferenmuziek gebruikten de Elohiem om in de oerwateren van de Aarde de meest veelzijdige stoffen en vormen te creëren. Met deze tonen en klanken maakten zij de stoffen die nog ongedifferentieerd in de oervloed waren opgelost vrij, scheidden ze en organiseerden ze in vormen die betekenis hebben. Je zou kunnen zeggen dat de aanvankelijk in het water opgeloste stoffen de wereldmuziek, de sferenmuziek, 'gehoorzaamden' en zich naar haar melodieën en ritmes ordenden. Dit gebeuren wordt in de esoterie 'de dans van de stoffen' genoemd. Rudolf Steiner vergeleek dit proces met wat er gebeurt als je langs een metalen plaat met fijn zand de strijkstok van een viool haalt waardoor deze gaat trillen en klinken. Wat je dan ziet is dat het zand zich door de toon formeert in harmonische figuren. Die vormen worden 'Chladnische klankfiguren' genoemd, naar de man, Ernst Chladni (1756-1827), die ze ontdekte. In onze tijd gebruikte de Japanse wetenschapper Masaru Emoto de klank-etherkrachten in zijn experimenten met muziek en water. Ook daaruit ontstonden bijzondere, harmonische vormen en figuren. De vormen en gestalten die de Elohiem met behulp van de klankkrachten in de oertijd in de aardse stoffelijkheid schiepen, zien wij in onze tijd terug in de veelzijdige vormen in de natuur. We kunnen ze herkennen in de ritmisch geordende groei- en bloeiwijze van planten en bomen, maar ook in de structuur van de fysieke lichamen van mensen en dieren. We kunnen daarom zeggen: aan alle vormen en gestaltes op Aarde ligt de sferenmuziek met haar scheppende klank-etherkrachten ten grondslag. De levensether en het WoordDe Elohiem, de Geesten van de Vorm, gebruikten niet alleen de krachten van de warmte-ether, lichtether en de klankether, maar ook die van de levensether. De levensether ontstond doordat via het klanketherische een nog weer hogere scheppende kracht in de wordende Aarde werkzaam werd. Die hogere scheppende kracht wordt 'het Woord' genoemd. Deze geeft als door de ruimte golvende Gedachte of Woord, zin en betekenis aan de ordenende wereldklanken. Daarmee werd heel de schepping met zin en betekenis doortrokken. Rudolf Steiner wees er op dat het door de ruimte stromende Woord de oorsprong is van al het leven op aarde. Dat wil zeggen van werkelijk, bewegend, golvend leven dat ontwikkeling bewerkstelligt. Vatten we het voorgaande samen dan kunnen we zeggen: de Elohiem schiepen hun grootse werk via de broedende warmte, het licht van de uitgetreden Zon, de geestelijke klanken uit de sferenharmonie en uit de geestkracht van het kosmische Woord, de Logos, het Leven. Het licht dat in de duisternis schijntTot slot keren we even terug naar de begintoestand in Genesis. De Zon was grotendeels uitgetreden. Op de Aarde heerste duisternis en chaos. Toen kwam de nieuwe inslag: de Elohiem straalden van buitenaf zon-achtige licht naar binnen in de duisternis. In dat licht klonk het scheppende kosmische Woord. Hoe vinden we dat ontzagwekkende gebeuren in de bijbel beschreven? In Genesis 1:3: 'God zei: Er moet licht komen, en er was licht'. Zo ontstond in de duisternis van de Aarde op de eerste scheppingsdag, licht. Bronnen
© Margarete van den Brink 2007-2025 - www.margaretevandenbrink.nl
|